42
nl | Algemene installatieprocedures en instructies
4.8
Systeemtopologieën
PRAESENSA biedt de mogelijkheid om op verschillende soorten netwerken kleine en grote
systemen op te zetten.
4.8.1
Systeem in een single subnet
In de meeste projecten maakt een PRAESENSA-systeem gebruik van een actieve
systeemcontroller en bevinden alle systeemapparaten zich in hetzelfde subnet van een
netwerk. Raadpleeg Netwerkvereisten en overwegingen, pagina 30 voor meer informatie over
deze systeemtopologie. De systeemcontroller kan een stand-by-controller hebben voor
faalveilige redundantie.
4.8.2
Systeem met meerdere subsystemen in een subnet
Een groot systeem creëren door meerdere subsystemen in hetzelfde netwerk te combineren.
Elk met een systeemcontroller en andere systeemcomponenten zoals versterkers en
oproepposten. Elk subsysteem is zelfstandig en werkt onafhankelijk van de andere
subsystemen. De subsystemen kunnen echter ook als een groot systeem werken, onder de
controle van een toegewezen master-systeem. Als zodanig is de systeemgrootte niet langer
beperkt tot de systeemgroottelimieten die in Beperkingen van de systeemgrootte, pagina 33
vermeld zijn.
In deze systeemtopologie:
–
–
–
–
–
–
–
Opmerking!
U moet een licentie activeren voor het subsysteem in een PRA-SCL om deze in een
i
mastercontroller om te zetten. De mastercontroller benodigt een actieve licentie voor elk
subsysteem. Een stand-by-mastercontroller heeft dezelfde hoeveelheid licenties nodig als de
duty mastercontroller. De controller van een subsysteemlicentie omvat het recht om een
redundante stand-by-controller te gebruiken.
Raadpleeg
–
–
2022-10 | V1.50 |
Er kunnen maximaal 20 subsystemen worden gecombineerd, elk met maximaal 150
apparaten en 500 zones. Deze functie wordt geïntroduceerd met versie V1.50 van de
PRAESENSA-software.
Het mastersysteem kan een optionele stand-by-controller hebben voor extra redundantie.
Elk subsysteem kan een optionele stand-by-controller hebben voor extra redundantie.
U kunt oproepen doen vanuit het mastersysteem naar de subsystemen en binnen een
subsysteem. Tussen subsystemen kunnen geen oproepen worden gedaan.
In de noodgevalmodus kunt u binnen het hele systeem oproepen doen. De nood- en
storingsstatus worden van de subsystemen naar het master-systeem en van het master-
systeem naar de subsystemen overgenomen.
De lifeline tussen een PRA-AD604PRA-AD604 of PRA-AD608-versterker en een PRA-MPS3
werkt alleen als beide apparaten deel uitmaken van hetzelfde subsysteem.
Deze systeemtopologie, inclusief de Ethernet-switches, is gecertificeerd voor EN 54-16.
Deze systeemtopologie voldoet niet aan de DNV-GL type-goedkeuring.
Beperkingen van de systeemgrootte, pagina 33
Beperkingen van de systeemgrootte, pagina 33
Installatiehandleiding
PRAESENSA
Bosch Security Systems B.V.