Constructie en werking
1. Constructie en werking
De klepstandsteller bestaat in wezen uit een
inductief, contactloos wegopneemsysteem
en een elektrisch aangestuurd ventielblok
met twee schakelventielen, en de elektronica
met de beide microprocessors voor de ver-
werking van de regelalgoritmes en de com-
municatie.
Bij een regelafwijking bij het vergelijken
van de gewenste en de gemeten waarde le-
vert de microprocessor binaire puls-pauze
gemoduleerde signalen voor het aansturen
van twee met nageschakelde versterkers uit-
gevoerde schakelventielen. Het ene ventiel
stuurt de ontluchting, het andere de beluch-
ting.
Het beluchtingsventiel (3) schakelt de verbin-
ding tussen de hulpenergie (7, voedings-
druk 1,4 ... 6 bar) en de aandrijving; het
ontluchtingsventiel (4) de verbinding tussen
de aandrijving en de omgevingsatmosfeer.
Daarbij ontstaan de schakeltoestanden con-
tinu open, continu gesloten of impulsen van
variërende lengte. De uitsturing van de bei-
de ventielen zorgt ervoor dat de klepstang
van het regelventiel een met de gewenste
waarde overeenkomende stand aanneemt.
In uitgeregelde toestand zijn het beluchtings-
en ontluchtingsventiel gesloten.
De klepstandsteller is standaard met een
alarmuitgang (binaire uitgang conform EN
50227) uitgerust, die bij een storing een sig-
naal voor de controlekamer uitstuurt.
Een write-protect schakelaar (schrijfbeveili-
ging) in het deksel voorkomt, indien geacti-
veerd, dat instelgegevens in de klepstand-
steller via het HART-protocol kunnen wor-
den overschreven.
10
EB 8380-1 NL
1.1 Opties/geforceerde ontluchting
Als uitbreiding op de standaard uitvoering
kan de klepstandsteller ook naderhand met
een aantal extra functies worden uitgerust.
Klepstandsteller met eindcontacten.
Voor het signaleren van eindstanden kun-
nen twee software-grenswaardecontacten
of twee initiators voor veiligheidstechnische
schakelingen worden gebruikt.
Klepstandsteller met geforceerde ontluchting.
De klepstandsteller wordt met een 6...24 V
signaal zodanig aangestuurd dat de stel-
druk naar de aandrijving wordt doorge-
schakeld. Bij uitval van het spanningssig-
naal wordt de steldruk afgesloten en wordt
de aandrijving ontlucht. Het regelventiel
gaat dankzij de in de aandrijving inge-
bouwde veren naar de veiligheidspositie.
Vanaf modelindex .03 is de geforceerde
ontluchting altijd ingebouwd en kan via een
schakelaar worden in- of uitgeschakeld, zie
daarvoor par. 4.2 blz. 29.
Standmelder:
De standmelder is een door de microproces-
sor van de klepstandsteller aangestuurde in-
trinsiekveilige 2-draads meetversterker en
dient voor het toekennen van de ventiel-
stand aan een uitgangsstroom van 4...20
mA. De standmelder signaleert zowel de
grenstoestanden "ventiel gesloten" resp.
"ventiel geopend" als ook alle tussenstan-
den. Omdat de melding onafhankelijk van
het ingangssignaal van de klepstandsteller
volgt (let op min. stroom), ontstaat hierdoor
een echte controlemogelijkheid van de mo-
mentele slag.