Rijden
Gebruik
Het systeem selecteren
► Druk bij draaiende motor op 1-ASSIST om de
snelheidsregelaar te selecteren.
Het symbool voor het Adaptieve
snelheidsregelaar-systeem wordt
weergegeven op het instrumentenpaneel.
De snelheidsregelaar inschakelen
Bij een automatische transmissie EAT8 of de
selectiehendel (elektrisch) moet de snelheid van de
auto tussen 0 en 180 km/u liggen.
Voor activering van het systeem moet verder aan de
volgende voorwaarden worden voldaan:
– het bestuurdersportier is gesloten.
– de veiligheidsgordel van de bestuurder is
vastgemaakt.
– stand D van de automatische transmissie is
geselecteerd.
– parkeerrem vrijgezet.
– als de auto stilstaat, is het rempedaal ingetrapt.
► Druk op 3 of 4-OK: de huidige snelheid wordt
de ingestelde snelheid (minimaal 30 km/h) en
de snelheidsregelaar wordt direct geactiveerd
(weergegeven in het groen).
Wijzigen van de ingestelde snelheid
Als u de snelheidslimiet wilt aanpassen uitgaande
van de huidige snelheid van de auto:
► In stappen van +/- 1 km/h: druk meerdere keren
kort omhoog/omlaag op 3 om te verhogen/verlagen.
► In stappen van +/- 5 km/h: houd omhoog/omlaag
ingedrukt op 3 om te verhogen/verlagen.
124
Wanneer u omhoog/omlaag op 3 langdurig
ingedrukt houdt, verandert de rijsnelheid
snel.
U kunt de ingestelde snelheid aanpassen aan de
snelheid die wordt voorgesteld door de functie
Verkeersbordherkenning en weergegeven op het
instrumentenpaneel:
– Bij het passeren van het bord:
► Druk op 4-OK om de voorgestelde snelheid op
te slaan. Deze snelheid wordt vervolgens direct
weergegeven op het instrumentenpaneel als nieuwe
ingestelde snelheid.
– Na het passeren van het bord:
► Druk op 4-OK. De melding "OK?" wordt
weergegeven om het verzoek tot opslaan te
bevestigen.
► Druk weer op 4-OK om de voorgestelde snelheid
op te slaan. De nieuwe ingestelde snelheid wordt
weergegeven op het instrumentenpaneel.
De snelheidsregelaar onderbreken/hervatten
► Druk op 2-I I> of trap het rempedaal in. Het
symbool wordt grijs.
Daarnaast kan de snelheidsregelaar onderbroken
zijn:
– automatisch, als het elektronisch
stabiliteitsprogramma (ESP) in werking treedt.
– door de neutraalstand of achteruitversnelling in te
schakelen.
– door de elektrische parkeerrem te gebruiken.
– door het losmaken van de veiligheidsgordel.
– als het bestuurdersportier wordt geopend.
► Druk op 2-I I> of 4-OK om de snelheidsregelaar
weer in te schakelen.
Wanneer een auto met een automatische
transmissie EAT8 of de selectiehendel (elektrisch)
door het systeem tot stilstand is gebracht en de auto
door de verkeerssituatie niet binnen 3 seconden
weer kan wegrijden, druk dan op 2-I I> of trap het
gaspedaal in om weg te rijden.
De snelheidsregelaar blijft ingeschakeld na
het schakelen.
Wanneer de snelheidsregelaar is
onderbroken en de bestuurder probeert het
opnieuw te activeren, wordt de melding
"Inschakelen geweigerd, omstandigheden
ongeschikt" tijdelijk weergegeven als
inschakelen niet mogelijk is (er wordt niet
voldaan aan vereiste voorwaarden).
De geprogrammeerde snelheid wijzigen met
de functie Verkeersbordherkenning
► Druk op 4-OK om de op het
instrumentenpaneel voorgestelde snelheid te
accepteren en druk vervolgens nog een keer op
de toets om te bevestigen.
Als de geselecteerde snelheid ver van de
huidige rijsnelheid ligt, zal de auto stevig
versnellen of afremmen.