82
3-2 Stoelafstelling
3-2
Stoel afstelling
Zitting
Voorzorgsmaatregelen voor stoelverstelling
Verstel de bestuurdersstoel zodat het rempedaal, het stuurwiel en de
dashboardbediening zich binnen een afstand bevinden zodat de bestuurder er
eenvoudig bij kan. Omdat het schouderdeel van de veiligheidsgordel niet goed op het
lichaam kan aansluiten moet u de rugleuning niet in een rijdende voertuig in de
slaapstand zetten. Anders kan u of uw passagiers bij een ongeluk tegen het
schouderdeel van de veiligheidsgordel slaan, wat ernstige verwondingen aan de nek
of iets anders kan veroorzaken of kunnen uzelf of uw passagiers onder de
veiligheidsgordel uitglijden waardoor zeer ernstige verwondingen kunnen ontstaan.
De meest effectieve veiligheidsmaatregel in een lopend voertuig is dat u de rugleuning
rechtop houdt, steeds uw lichaam goed tegen de rugleuning aanleunt en de
autogordel in de juiste positie afstelt.
WARME TIP
Uw stoel niet instellen terwijl het voertuig rijdt, omdat de stoel onvoorspelbaar kan
bewegen en kan maken dat de bestuurder de macht over het voertuig verliest.
De stoel niet tegen een passagier of bagage aandrukken als u deze instelt.
Nadat het instellen van de stoel voltooid is, moet u de stoel een beetje voor- en
achteruit bewegen om te bevestigen dat deze in zijn positie is gearreteerd.
Na instelling van de rugleuning voorover leunen om te bevestigen dat deze in positie
is gearreteerd.
Leg geen voorwerp onder de stoel omdat zo'n voorwerp het
vergrendelingsmechanisme van de stoel kan blokkeren of per ongeluk de
verstelhendel kan opduwen, wat een plotselinge beweging van de stoel kan
veroorzaken en maken dat de bestuurder de macht over het voertuig verliest.
Steek geen handen onder de stoel of nabij bewegende delen als u de stoel instelt, om
te voorkomen dat handen of vingers bekneld raken.
Doe de veiligheidsgordel niet om voordat u de stoel instelt.
Ver. A0