110
4-3 Toepassing van hulprijfuncties
Parkeerassistentiesysteem (optioneel)
WAARSCHUWING
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht bij het gebruik van de
parkeerassistentiesensoren:
Gebruik de sensoren niet als de voertuigsnelheid boven 10 km/u ligt.
Voeg geen andere voorwerpen toe binnen het werkbereik van de sensoren.
LET OP
Voeg geen andere voorwerpen toe binnen het werkbereik van de sensoren. Anders
kan er een ongeluk gebeuren door onveilig rijden.
De plaats van de sensoren niet wassen met water of stoom. Anders kan hierdoor een
sensorfout ontstaan.
Tijdens het achteruitrijden kan het parkeerassistentiesysteem de bestuurder wijzen op
de afstand tussen het voertuig en een obstakel door middel van een indicator op het
multimediadisplay (optioneel) en het alarm van de luidspreker. Dit systeem detecteert
obstakels met behulp van sensoren.
Parkeerassistentie is een methode die helpt bij het achteruitrijden. Houd de omgeving
achter het voertuig in de gaten als u achteruit rijdt.
Met ingeschakeld voertuig in OK-modus en versnellingspook in R-stand zal het
parkeerassistentiesysteem werken.
Sensortype
A
Achterhoeksensoren
B
Achtermiddensensoren
Ver. A0