Let op
Controleer of de veiligheidsgordels
niet zijn beschadigd door schoenen
of scherpe voorwerpen of verstrikt
zijn. Voorkom dat er vuil in de oprol‐
automaten terecht komt.
Let op
Gebruik bij het omdoen van de
veiligheidsgordel het gordelslot van
de betreffende veiligheidsgordel om
te zorgen dat deze goed kan
werken.
Gordelverklikker
Elke stoel is voorzien van een gordel‐
verklikker, aangeduid met een contro‐
lelampje X op de plafondconsole,
voor elke stoel één 3 84.
Veiligheidsgordelkrachtbegren‐
zers
De kracht die inwerkt op de carrosse‐
rie wordt beperkt doordat de veilig‐
heidsgordels tijdens een botsing
geleidelijk worden ontspannen.
Gordelspanners
De veiligheidsgordels van de voor‐
stoelen en buitenste achterstoelen
worden door gordelspanners aange‐
spannen bij een voldoende krachtige
frontale of zijdelingse aanrijding of
aanrijding van achteren.
9 Waarschuwing
Onjuist handelen (bijv. het verwij‐
deren of aanbrengen van veilig‐
heidsgordels) kan de veiligheids‐
gordelspanners in werking stellen.
Geactiveerde veiligheidsgordelspan‐
ners zijn te herkennen aan het
continu brandende controlelampje v
3 85.
Geactiveerde veiligheidsgordelspan‐
ners door een werkplaats laten
vervangen. Veiligheidsgordelspan‐
ners worden slechts eenmaal geacti‐
veerd.
Let op
Bevestig of monteer geen accessoi‐
res of andere voorwerpen die de
werking van de veiligheidsgordel‐
spanners kunnen verstoren. Geen
Stoelen, veiligheidssystemen
aanpassingen in de componenten
van de veiligheidsgordelspanners
aanbrengen, anders vervalt de type‐
goedkeuring van de auto.
Driepuntsgordel
Omdoen
Veiligheidsgordel uit de oprolauto‐
maat trekken, zonder te verdraaien
voor u langs halen en de slottong in
de sluiting steken. Controleer of de
gordel onderweg strak tegen het
lichaam zit.
47