Grootlichtassistentie
De camera in de voorruit de lichten
van tegemoetkomende voertuigen of
voorliggers detecteert. De grootlicht‐
assistentie blijft geactiveerd en scha‐
kelt het grootlicht aan en uit afhanke‐
lijk van de situatie. De laatste instel‐
ling van de grootlichtassistentie blijft
gehandhaafd wanneer het contact
weer wordt ingeschakeld.
Deze functie activeert in het donker
automatisch het grootlicht bij een
rijsnelheid van meer dan 25 km/u.
Het systeem schakelt automatisch
terug op dimlicht wanneer:
● De camera in de voorruit de lich‐
ten van tegemoetkomende voer‐
tuigen of voorliggers detecteert.
● De rijsnelheid daalt tot onder
15 km/u.
● Het mistig is of sneeuwt.
● De mistlampen voor of achter zijn
ingeschakeld.
● In stadsverkeer wordt gereden.
Zodra er geen beperkingen meer
worden herkend, schakelt het
systeem het groot licht weer in.
Inschakelen
Activeer de grootlichtassistentie door
op f te drukken. De led in de knop
brandt.
Het groene controlelampje f brandt
ononderbroken wanneer de groot‐
lichtassistentie actief is; het blauwe
lampje 7 brandt bij ingeschakeld
groot licht.
Controlelampje f 3 90, 7 3 90.
Uitschakelen
Deactiveer de grootlichtassistentie
door op f te drukken. De led in de
knop dooft.
Verlichting
Als u bij een geactiveerde grootlicht-
assistent een lichtsignaal geeft terwijl
u het dimlicht voert, wordt de groot‐
licht-assistent gedeactiveerd. Het
systeem schakelt over op groot licht.
Als u bij een geactiveerde grootlicht-
assistent een lichtsignaal geeft terwijl
u het groot licht voert, wordt de groot‐
licht-assistent gedeactiveerd. Het
systeem schakelt over op dimlicht.
Geef nogmaals grootlichtsignalen om
de grootlicht-assistent weer te active‐
ren.
Lichtsignaal
107