die het wegdek in de rijrichting
verlichten. Wordt geactiveerd tot een
snelheid van 40 km/u.
Achteruitparkeerfunctie
Als hulp bij het parkeren, gaan beide
afslaglampen en het achteruitrijlicht
branden wanneer de koplampen zijn
ingeschakeld en de achteruitversnel‐
ling wordt geselecteerd. Deze blijven
korte tijd branden nadat u de auto uit
de achteruitversnelling hebt gezet of
totdat u sneller dan 7 km/u vooruit‐
rijdt.
Automatische koplampverstelling
Om verblinding van tegemoetkomend
verkeer te voorkomen, wordt de
koplamphoogteregeling automatisch
aangepast.
Storing in led-koplampsysteem
Wanneer het systeem een storing in
de led-koplampen detecteert,
verschijnt er een waarschuwing op
het Driver Information Center.
Alarmknipperlichten
Om in te schakelen ¨ indrukken.
De alarmknipperlichten worden auto‐
matisch ingeschakeld in de volgende
situaties:
● remmen in een noodgeval
(afhankelijk van de vertragings‐
kracht)
● bij een ongeluk.
Ze worden uitgeschakeld door op ¨
te drukken of te accelereren.
Verlichting
Richtingaanwijzers
omhoog : richtingaanwijzer rechts
omlaag : richtingaanwijzer links
Bij het verplaatsen van de hendel
voelt u een weerstandspunt.
De richtingaanwijzer knippert onon‐
derbroken wanneer de hendel voorbij
het weerstandspunt wordt verplaatst.
Het knipperen stopt wanneer het
stuurwiel in tegengestelde richting
wordt gedraaid of wanneer de hendel
met de hand wordt teruggezet in de
neutraalstand.
109