Opstelling
Gebruiksaanwijzing 669 - 00.0 - 08/2019
Zo controleert u de draairichting van de koppelingsmotor:
1.
Sluit de koppelingsmotor aan.
2.
Realiseer potentiaalvereffening ( P. 92).
3.
Sluit de naaiaandrijving aan.
4.
Schakel de machine in.
5.
Bedien het pedaal of de koppelingshendel van de motor,
tot de riemschijf draait.
Het handwiel moet in de richting van de pijl draaien.
Draairichting van de koppelingsmotor wijzigen
Als de naaiaandrijving de verkeerde draairichting heeft, moeten
aan de netaansluitklemmen van de naaiaandrijving 2 fasen
worden gewisseld.
Zo wijzigt u de draairichting van de koppelingsmotor:
1.
Schakel de machine uit.
2.
Trek de stekker uit het stopcontact.
3.
Wissel 2 van de 3 fasengeleiders aan de netaansluiting van
de naaiaandrijving.
4.
Steek de stekker in het stopcontact.
5.
Schakel de machine in.
6.
Controleer de draairichting van de koppelingsmotor
( P. 94).
95