f: De AF-bediening wijzigenN
U kunt de AF-bediening (automatische scherpstelling) selecteren die bij de
opnameomstandigheden en het onderwerp past. In de basismodi wordt de
optimale AF-bediening automatisch ingesteld voor de respectieve opnamemodus.
1-beeld AF voor niet-bewegende onderwerpen
Geschikt voor niet-bewegende onderwerpen. Wanneer u de
ontspanknop half indrukt, stelt de camera slechts één keer scherp.
Als de scherpstelling is bereikt, licht de stip in het AF-punt waarop is
scherpgesteld gedurende korte tijd rood op en wordt de
scherpstelindicator <o> in de zoeker weergegeven.
Bij meervlaksmeting (pag. 113) wordt de belichting ingesteld op het
moment dat er op het onderwerp is scherpgesteld.
Wanneer u de ontspanknop half ingedrukt houdt, wordt de
scherpstelling vergrendeld. U kunt dan desgewenst een nieuwe
beeldcompositie maken.
1
Stel de scherpstelmodusknop
op de lens in op <AF>.
2
Druk op de knop <Zf>.
[AF-werking] wordt weergegeven.
3
Selecteer de AF-bediening.
Druk op de pijltjestoetsen <Y>
en <Z> of draai aan het instelwiel
<6> om de gewenste AF-bediening
in te stellen en druk vervolgens op
<0>.
4
Stel scherp op het onderwerp.
Richt het AF-punt op het onderwerp
en druk de ontspanknop half in.
De camera stelt vervolgens
automatisch scherp in de
geselecteerde AF-bediening.
95