3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN
C.Fn-9
U kunt aan <0> een functie toewijzen die u veel gebruikt. Wanneer
de camera gereed is voor het maken van opnamen, drukt u op de
knop <0> om het instellingenscherm van de desbetreffende functie
weer te geven.
0: Normaal (uitgeschakeld)
1: Beeldkwaliteit
Het instelscherm voor de beeldkwaliteit wordt weergegeven.
Selecteer de gewenste opnamekwaliteit en druk op <0>.
2: Flitsbelicht.compensatie
Het instelscherm voor de flitsbelichtingscorrectie wordt
weergegeven. Stel de mate van aanpassing in en druk vervolgens
op <0>.
3: LCD-monitor aan/uit
U kunt het LCD-scherm in- of uitschakelen.
4: Scherptedieptecontrole
De lens verkleint tot het ingestelde diafragma en u kunt de
scherptediepte (het bereik van de acceptabele scherpstelling) in
de zoeker of in het Live View-beeld zien.
C.Fn-10
0: Display aan
Wanneer u de camera inschakelt, worden de instellingen voor de
opnamefunctie weergegeven (pag. 54).
1: Vorige status display
Als u op de knop <B> hebt gedrukt en de camera hebt
uitgeschakeld terwijl het LCD-scherm was uitgeschakeld, worden
de instellingen voor de opnamefunctie niet weergegeven wanneer
u de camera weer inschakelt. Hierdoor spaart u de accu. U kunt
wel weer op de gebruikelijke wijze het menu gebruiken en
opnamen weergeven.
Als u op de knop <B> drukt om de instellingen voor de
opnamefunctie weer te geven en vervolgens de camera
uitschakelt, worden de opname-instellingen weergegeven
wanneer u de camera weer inschakelt.
264
Wijs SET-knop toe
LCD-display bij inschakelen