Instructies voor gebruik
PROBLEeM
De machine start niet.
De machine wordt niet met wa-
ter gevuld.
Het vullen wordt niet gestopt.
De machine vult langzaam.
De machine stopt onder het af-
wassen en begint water in te ne-
men.
De machine reinigt de vaat niet
goed.
De vaat droogt niet.
CODE
FUNCTIE
FL40
De machine wordt gereinigd
FL41
De tank wordt geleegd
Problemen verhelpen
Naast de op het bedieningspaneel getoonde storingen, kunnen ook andere problemen op-
treden. De volgende storingen kunnen worden verholpen door de operator..
OORZAAK
De automatische zekering is uitgeschakeld.
De kraan is dichtgedraaid.
De sproeiers in de naspoelleiding zijn ver-
stopt.
De standpijp in de afwastank of de afvoer-
sluiting in de recirculatietank is niet ge-
plaatst.
De rubbermoffen van de standpijp of de af-
voersluiting dichten niet af tegen de basis-
plaat.
Vuil in de sproeiers van de naspoelleiding.
De rubbermof van de standpijp dicht niet af
tegen de basisplaat.
De naspoel- en wassproeiers zijn verstopt
met vuil.
Te weinig afwasmiddel.
Het water in de afwastank is te vuil.
Schuimvorming in de afwastank.
Het afwasprogramma is te kort.
De vaat is onjuist in de korf geplaatst.
De naspoeldruk is te laag.
De vaat is in de machine blijven staan.
Te weinig naglansmiddel.
Bij contact met onderhoudspersoneel, dient u de volgende informatie over de machine bij
de hand te hebben:
•
type en model machine
•
machinenummer en de installatiedatum van de machine
•
een korte beschrijving van de storing/het probleem
•
wat is er gebeurd/gebeurde er direct voordat de storing optrad
Informatieberichten
10.1.2006
OPLOSSING
Schakel de automatische zekering in.
De kraan is dichtgedraaid.
Reinig de naspoelsproeiers.
Plaats de standpijp en de afvoersluiting.
Controleer of de standpijp en afvoer-
sluiting zijn gesloten.
Reinig de naspoelsproeiers.
Verhelp het probleem met de standpijp.
Controleer of de rubbermof niet is be-
schadigd.
Controleer en reinig de sproeiers.
Controleer de hoeveelheid afwasmid-
del. De slang moet ondergedompeld
zijn in de vloeistof en het slangfilter
moet schoon zijn.
Ververs het water.
Controleer of de afwastemperatuur niet
te laag is en of het juiste afwasmiddel
wordt gebruikt.
Kies een programma met een langere
wasduur.
Gebruik de juiste korf en accessoires
om te garanderen dat de vaat juist wordt
geplaatst.
Controleer of de hendel voor Normaal/
Zwaar vervuilde vaat in de juiste stand
staat.
Verwijder de vaat na afloop van de na-
spoelfase.
Controleer de hoeveelheid naglansmid-
del. De slang moet ondergedompeld
zijn in de vloeistof en het slangfilter
moet schoon zijn.
Rev. 2.0
21