Onderhoud
3.
Zet de maaihoogtehendel in stand "C".
4.
Draai de maaimessen voorzichtig totdat ze
evenwijdig staan (fig. 48). Meet de afstand
tussen de buitenste snijranden en de vlakke
ondergrond (fig. 48). Als beide afstanden meer
dan 5 mm (3/16") bedragen, is afstelling nodig.
Zie stap 5 en 6.
2
3
Figuur 48
1. Maaimessen evenwijdig
2. Buitenste snijranden
5.
Verwijder de R-pen en ring van de stelbeugel
(fig. 49). Om mes(sen) horizontaal te stellen, de
stelbeugel in een ander gat plaatsen en de ring en
R-pen weer aanbrengen (fig. 49). Met een gat
aan de voorkant zet u het mes lager en met een
gat aan de achterkant zet u het mes hoger.
Herhaal dit aan de andere kant.
42
1
2
m–1891
3
3. Hier meten
3
Figuur 49
1. R-pen en ring
2. Stelbeugel
6.
Controleer nu de schuinstand van de maaier, zie
Schuinstand van de maaier (lengterichting),
pagina 42.
Schuinstand van de maaier
(lengterichting)
Controleer de schuinstand van de maaier telkens
wanneer u de maaieenheid monteert. Voordat u de
schuinstand controleert, de voor- en achterbanden op
de juiste spanning brengen. Zie Bandenspanning, op
pagina 21 van het hoofdstuk Onderhoud. Als de
voorkant van de maaier meer dan 3,5 mm–10,5 mm
(1/8"–3/8") lager dan de achterkant van de maaier is,
moet de schuinstand als volgt worden afgesteld:
1.
Parkeer de machine op een vlakke en horizontale
ondergrond. Maaikoppeling (aftakas)
uitschakelen, versnelling in neutraal zetten,
parkeerrem in werking stellen en contactsleutel
in de stand "OFF" draaien om de motor af te
zetten. Neem de sleutel uit de contactschakelaar.
2.
Controleer de horizontale stand van de messen
als u dat nog niet hebt gedaan, zie Horizontaal
stellen van de maaier (dwarsrichting), pagina 41.
2
4
1
m–1889
3. Gat aan voorkant
4. Gat aan achterkant