Maaimes(sen) uitschakelen
1.
Trap het koppeling/rempedaal in om de machine
te stoppen.
2.
Zet de maaikoppelingshendel (aftakas) in de
stand "UITGESCHAKELD" (fig. 4).
Instellen van de maaihoogte
Met de maaihoogtehendel (maaikastverstelling) stelt
u de maaier op de gewenste maaihoogte in.
1.
De maaihoogte kan in zeven standen worden
gezet, van ongeveer 25 tot 102 mm (1 tot 4 ").
2.
Trek aan de maaihoogtehendel en zet deze in de
gewenste stand (fig. 5).
1
m–1881
Figuur 5
1. Maaihoogtehendel
(maaikastverstelling)
Instellen van de wielen
De maaiervoorwielen geleiden de maaier over een
ongelijke ondergrond. De hoogte van de voorwielen
kan aan de ingestelde maaihoogte worden aangepast.
Om de hoogte van de maaiervoorwielen in te stellen,
verwijdert u de bevestigingsbout van het wiel en
plaatst u de bout in het andere gat (fig. 6).
Gebruik het bovenste gat voor de laagste maaihoogte
en het onderste gat voor hogere
maaihoogte-instellingen (fig. 6).
1. Wiel
2. Wielbeugel
Starten en stoppen van de
motor
Starten
1.
25 mm (1")
2.
38 mm (1-1/2")
51 mm (2")
64 mm (2-1/2")
76 mm (3")
89 mm (3-1/2")
102 mm (4")
3.
4.
5.
6.
4
1
Figuur 6
Neem plaats op de bestuurdersstoel.
Stel de parkeerrem in werking, zie: Parkeerrem
in werking stellen, pagina 13.
NB.:
De motor kan alleen worden gestart
wanneer u de parkeerrem in werking
hebt gesteld of het
koppeling/rempedaal helemaal
ingetrapt houdt.
Zet de rijsnelheidshendel in de neutrale stand
"N" (fig. 7).
Zet de maaikoppelingshendel (aftakas) in de
stand "UITGESCHAKELD" (fig. 8).
Zet het handgas in de stand "CHOKE" (fig. 9).
NB.:
Bij een warme motor die gelopen
heeft, hoeft u stap 5 mogelijk niet uit te
voeren.
Draai de contactsleutel rechtsom en houd deze in
de stand "START" (fig. 10). Laat de sleutel los
zodra de motor aangeslagen is.
Gebruiksaanwijzing
2
3
1505
3. Moer
4. Wielbout
15