2. Torenventilatortrapregeling met bypassklep voor regeling van minimum temp. intr. water
(VALVE SP).
1) Scherm TOWER SETPOINT
a)
SP1. Selecteer TEMP als de regeling gebaseerd is op temp. intr. water condensor of LIFT indien
gebaseerd op compressoropvoerdruk uitgedrukt in druk.
b)
SP2. Selecteer Valve SP voor regeling van bypassklep op basis van temperatuur of opvoerdruk.
c)
SP3. Selecteer één tot ventilator-outputs, afhankelijk van het aantal te gebruiken ventilatortrappen.
Door middel van relais kan meer dan één ventilator per trap worden gebruikt.
d)
SP4. Selecteer STAGE UP TIME van 1 tot 60 minuten. De standaardwaarde van 2 minuten is
doorgaans een goed beginpunt. De waarde kan nadien moeten worden aangepast, afhankelijk van de actuele
systeemwerking.
e)
SP5. Selecteer STAGE DOWN TIME van 1 tot 60 minuten. De standaardwaarde van 5 minuten is
doorgaans een goed beginpunt. De waarde kan nadien moeten worden aangepast, afhankelijk van de actuele
systeemwerking.
f)
Als TEMP is geselecteerd in SP1, gebruik
i)
SP6. Selecteer STAGE DIFFERENTIAL in graden F, begin met standaard 3 graden F.
ii)
SP8-11. Stel de STAGE ON-temperaturen in volgens het temperatuurbereik waarbinnen de temp.
intr. water condensor moet vallen. De standaardwaarden 70°F, 75°F, 80°F en 85°F zijn goede beginwaarden
voor een klimaat met gematigde natteboltemperaturen. Het aantal gebruikte STAGE ON-instelpunten moet
hetzelfde zijn als in SP3.
g)
Als LIFT is geselecteerd in SP1, gebruik
i)
SP7. Selecteer STAGE DIFFERENTIAL in PSI. Begin met de standaardwaarde van 6 PSI.
ii)
SP12-15. Begin met standaard instelpunten. Het aantal gebruikte STAGE ON-instelpunten moet
hetzelfde zijn als in SP3.
2) Scherm VALVE SETPOINT
a)
SP1, Selecteer NC of NO naargelang de klep gesloten is naar toren zonder regelvermogen of open
naar toren zonder regelvermogen.
b)
Als TEMP was geselecteerd voor ventilatorregeling hierboven, gebruik
i)
SP2, Stel VALVE TARGET (instelpunt) in, doorgaans 5 graden onder het instelpunt minimum
ventilatortrap van TOWER SP11. Hierdoor blijft de stroming door de toren maximaal tot de laatste ventilator
is uitgeschakeld.
ii)
SP4, Stel VALVE DEADBAND in, de standaardwaarde van 2 graden F is een goed beginpunt.
iii)
SP8, Stel MINIMUM VALVE POSITION in wanneer temp. intr. water gelijk aan of lager is dan
SP9. Standaard is 0%.
iv)
SP9, Stel de temp. intr. water in waarop de klepstand zal zijn (SP8). Standaard is 60°F.
v)
SP10, Stel de beginstand van de klep in voor een temp. intr. water gelijk aan of hoger dan SP11.
Standaard is 100%.
vi)
SP11, Stel de temp. intr. water in waarop beginstand klep is ingesteld in SP10. Standaard is 90°F.
vii)
SP12, Stel de minimumstand van de klep in. Standaard is 10%.
viii)
SP13, Stel de maximumstand van de klep in. Standaard is 100%.
ix)
SP14, Stel de besturingstoename voor fout in. Standaard is 25.
x)
SP15, Stel de besturingstoename voor curve in. Standaard is 25.
D - EOMWC00905-10NL - 50/96