Download Inhoudsopgave Inhoud Print deze pagina

Verklaring Instellingen Torenregeling - Daikin EWWD FZXS Gebruiksaanwijzing

Inhoudsopgave

Advertenties

Verklaring instellingen torenregeling

De MicroTech II-controller kan de trappen van de koeltorenventilator, een toren-bypassklep, en/of een
torenventilator-VFD regelen als de koeler uitgerust is met een eigen koeltoren.
De stand van de toren-bypassklep regelt altijd de torenventilatortrap als Valve Setpoint of Stage Setpoint is
geselecteerd.
Zoals hieronder vermeld en verder in dit hoofdstuk beschreven, kan de toren op vijf manier worden gestuurd.
Zij worden geselecteerd met SETPOINT TOWER SP2.
1. NONE, alleen torenventilatortrapregeling - niet aanbevolen. In deze stand worden de ventilatortrappen
(tot 4 trappen) geregeld door de temp. intr. water condensor (EWT) of de opvoerdruk (LIFT) (verschil tussen
de condensor- en verdamperdruk). Toren-bypass of ventilatorsnelheid worden niet geregeld.
2. VALVE SP, Torentrapregeling met lage-limiet geregelde bypassklep. In deze stand worden de
torenventilatoren geregeld zoals in #1 plus een toren-bypassklep wordt geregeld voor een minimum temp.
intr. water condensor. Er is geen onderlinge verbinding tussen de ventilatorregeling en de klepregeling.
3. VALVE STAGE, Torenregeling met bypassklep met trapregeling. In deze stand regelt de bypassklep
tussen ventilatortrappen voor gelijkmatige regeling en minder in-/uitschakelen ventilatoren.
4. VFD STAGE, In deze stand regelt een VFD de eerste ventilator. Tot 3 extra ventilatoren worden in- en
uitgeschakeld en er is geen bypassklep.
5. VALVE/VFD, torenventilatorregeling met VFD plus bypassklepregeling.
1. Alleen torenventilatortrapregeling (NONE); Dit is geen aanbevolen regelstrategie.
De volgende instellingen worden gebruikt voor de stand Alleen torenventilatortrapregeling, (SP= instelpunt)
a) Scherm TOWER SETPOINT
i) SP1. Selecteer TEMP als de regeling gebaseerd is op temp. intr. water condensor of LIFT indien
gebaseerd op compressoropvoerdruk uitgedrukt in graden.
ii) SP2. Selecteer NONE voor geen bypassklep of regeling met ventilator-VFD.
iii) SP3. Selecteer één tot ventilator-outputs, afhankelijk van het aantal te gebruiken ventilatortrappen.
Door middel van relais kan meer dan één ventilator per trap worden gebruikt.
iv) SP4. Selecteer STAGE UP TIME van 1 tot 60 minuten. De standaardwaarde van 2 minuten is
doorgaans een goed beginpunt. De waarde kan nadien moeten worden aangepast, afhankelijk van
de actuele systeemwerking.
v) SP5. Selecteer STAGE DOWN TIME van 1 tot 60 minuten. De standaardwaarde van 5 minuten is
doorgaans een goed beginpunt. De waarde kan nadien moeten worden aangepast, afhankelijk van
de actuele systeemwerking.
vi) Als TEMP is geselecteerd in SP1, gebruik
(1) SP6. Selecteer STAGE DIFFERENTIAL in graden F, begin met standaard 3 graden F.
(2) SP8-11. Stel de STAGE ON-temperaturen in volgens het temperatuurbereik waarbinnen de
temp. intr. water condensor moet vallen. De standaardwaarden 70°F, 75°F, 80°F en 85°F zijn
goede beginwaarden voor een klimaat met gematigde natteboltemperaturen. Het aantal
gebruikte STAGE ON-instelpunten moet hetzelfde zijn als in SP3.
b) Als LIFT is geselecteerd in SP1, gebruik
i) SP7. Selecteer STAGE DIFFERENTIAL in PSI. Begin met de standaardwaarde van 6 PSI.
ii) SP12-15. Begin met standaard instelpunten. Het aantal gebruikte STAGE ON-instelpunten moet
hetzelfde zijn als in SP3.
Zie Afbeelding 8 op pagina 32 voor aansluitpunten van lokale bedrading voor ventilatortrapregeling.
D - EOMWC00905-10NL - 49/96

Advertenties

Inhoudsopgave
loading

Inhoudsopgave