Gebruik van het regelsysteem
Interfacepaneel aan/uit
Het paneel met de operatorinterface wordt in- en uitgeschakeld met een schakelaar onderaan op de voorkant
van het paneel. De schermregelknoppen staan aan weerszijden van het interfacepaneel en bij een druk op
deze knoppen verschijnen er berichten op het scherm.
Het scherm is uitgerust met een schermbeveiliging die het scherm verduistert. Raak het scherm aan om het
weer te activeren. Als het scherm zwart is, raak het dan eerst aan om te zien of het ingeschakeld is, en druk
dan pas op de AAN/UIT-knop.
Unit starten/stoppen
De koeler kan op vier manieren worden gestart/gestopt. Drie ziet u hieronder en worden geselecteerd in
SETPOINT\ MODE\SP3; de vierde manier is via schakelaars op het paneel:
1. Paneel operatorinterface (LOCAL)
Op Home Screen 1 staan AUTO- en STOP-knoppen die alleen actief zijn wanneer de unit in "LOCAL
CONTROL" staat. Hiermee wordt voorkomen dat de unit per ongeluk wordt gestart of gestopt wanneer
ze normaal door een afstandsschakelaar of een BAS wordt gestuurd. Wanneer de gebruiker op deze
knoppen drukt, doorloopt de unit de normale opstart- of stopsequentie.
2. Remote SWITCH
Selecteer SWITCH in SP3 om de unit te laten besturen door een afstandsschakelaar die op het
regelpaneel moet bedraad zijn (zie Afbeelding 8 op pagina 32)
3. BAS
BAS-input wordt lokaal bedraad op een module die in de fabriek op de unitcontroller is geïnstalleerd.
Schakelaars in het regelpaneel
In het regelpaneel van de unit, naast het interfacepaneel, zitten schakelaars om de volledige unit of
individuele compressoren stil te leggen. Wanneer de UNIT-schakelaar op OFF wordt gezet, wordt de koeler
uitgeschakeld met de normale uitschakelsequentie, ongeacht of één of twee compressoren ingeschakeld zijn.
Wanneer de COMPRESSOR-schakelaars op OFF staan, leggen zij de compressor onmiddellijk stil zonder
eerst de uitschakelsequentie te doorlopen. Dit is hetzelfde als een noodstopschakelaar.
Instelpunten veranderen
De instelpunten kunnen gemakkelijk worden veranderd op het aanraakscherm van de operatorinterface. Een
volledige beschrijving van de procedure begint op pagina 43.
unitcontroller worden veranderd, maar dit is voorbehouden voor noodgevallen wanneer de operatorinterface
niet beschikbaar is.
Alarms
Ingeval van een alarm brandt een rood ALARM-licht in de onderste helft van elk scherm van de operator-
interface. Als het optionele remote alarm ook bedraad is, wordt dit ook bekrachtigd.
Er zijn drie soorten alarms.
•
Storing, apparatuurbeveiligingen die een unit of compressor uitschakelen.
•
Probleem, limietalarms die het belasten van de compressor beperken als reactie op een abnormale
conditie. Als de conditie die een limietalarm heeft veroorzaakt is verholpen, wordt het alarmlicht
automatisch uitgeschakeld.
•
Waarschuwing, alleen bericht, geen stappen ondernomen door controller.
De instelpunten kunnen ook in de
D - EOMWC00905-10NL - 15/96