A
UTOMATISCHE OPNAMESTAND
Basishandelingen opname
Staat de keuzeknop in de automatische opnamestand, dan is de camera inge-
schakeld en is de lcd-monitor geactiveerd. De automatische opnamestand
gebruikt twee geavanceerde AF-systemen, Area AF en Subject Tracking AF, om
het onderwerp binnen het extra ruime scherpstelkader te vinden en te volgen..
1
2
26
Plaats het onderwerp ergens in het scherpstelkader.
• Zorg ervoor dat het onderwerp zich binnen het scherpstelbereik
bevindt: 0,5 m - ∞. Gebruik voor onderwerpen op kortere
afstand de macrofunctie (blz. 29).
• Is het onderwerp dichterbij dan 1 m in de groothoekstand of 3
m in de telestand, gebruik dan de lcd-monitor om de
beeldcompositie te bepalen.
Druk de ontspanknop half in (1) om onderwerp en belichting te
vergrendelen.
• De scherpstelsignalen op de monitor bevestigen de
vergrendeling op het onderwerp. Is het scherpstelsignaal rood,
dan kon de camera het onderwerp niet lokaliseren. Herhaal dan
voorgaande stappen totdat u een wit signaal krijgt.
• Wanneer de vergrendeling op het onderwerp in werking treedt,
verschijnt er een AF-sensor die aangeeft waarop wordt
scherpgesteld. Beweegt of verplaatst het onderwerp zich binnen
het scherpstelkader, dan blijft de AF-sensor het volgen.
• Sluitertijd en diafragma verschijnen om aan te geven dat de
belichting is vergrendeld
Druk de ontspanknop geheel in (2) om de foto te maken.
• Het toegangslampje brandt rood om aan te geven dat de
beeldinformatie op de geheugenkaart wordt weggeschreven.
Verwijder nooit een geheugenkaart tijdens het overspelen van
beeldinformatie.