Gebruiksaanwijzingen
Controle vóór het gebruik
Een veilig gebruik begint al voordat u met het voertuig
gaat werken. U moet deze controles elke keer weer
uitoefenen:
1.
Bandenspanning controleren.
Opmerking: Deze banden zijn anders dan
autobanden: zij vereisen een lagere spanning om
compactie en beschadiging van de grasmat te
voorkomen.
2.
Het peil van alle vloeistoffen controleren. Indien
het peil te laag is, moet u bijvullen met de
vereiste hoeveelheid vloeistof overeenkomstig de
voorschriften van Toro.
3.
Werking van het rempedaal controleren.
4.
Verlichting en claxon controleren.
5.
Draai het stuurwiel naar links en naar rechts om
de stuurreacties te controleren.
6.
Controleren op olielekken, loszittende onderdelen
en andere zichtbare gebreken. Zet de motor af en
wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand
gekomen zijn voordat u controleert op olielekken,
losse onderdelen of andere gebreken.
Indien een van bovengenoemde zaken niet in orde is,
moet u de monteur hiervan op de hoogte stellen of
contact opnemen met de bedrijfsleiding voordat u die
dag met het voertuig gaat werken. De bedrijfsleiding
kan u verzoeken dagelijks andere controles uit te
voeren. Vraag daarom wat uw taken zijn.
Motor starten
Het brandstofsysteem moet worden
Belangrijk
ontlucht indien zich één van de volgende situaties
heeft voorgedaan:
A. Eerste keer starten van een nieuwe machine.
B. De motor is afgeslagen omdat de brandstof op
was.
C. Er is onderhoud uitgevoerd aan componenten van
het brandstofsysteem; bijv. het filter is vervangen,
de waterafscheider heeft een onderhoudsbeurt
gekregen, enz.
Zie Brandstofsysteem gebruiksklaar maken.
1.
Neem plaats op de bestuurdersstoel en stel de
parkeerrem in werking.
2.
Schakel de aftakas uit (indien aanwezig) en
schakel de werktuigen uit en zet de gashendel op
UIT (indien aanwezig).
3.
Zet de schakelhendel in de neutraalstand en trap
het koppelingspedaal in.
4.
Houd uw voet van het gaspedaal.
5.
Bij temperaturen onder 15° C zet u de schakelaar
van de gloeibougie op AAN (Fig. 19) en houd
hem aan voor de aanbevolen tijd.
Opmerking: Gebruik de gloeiplug niet langer
dan 30 seconden achtereen, want dan kan hij
voortijdig doorbranden.
Opmerking: Raadpleeg de tabel voor de
geadviseerde voorgloeitijd bij verschillende
temperaturen.
Temperatuur
boven 5° C
+ 5° C tot –5° C
onder –5° C
5.
Steek het sleuteltje in het contact en draai het naar
rechts om de motor te starten. Laat het sleuteltje
los zodra de motor start.
Opmerking: Laat de startmotor niet langer dan 20
seconden achter elkaar draaien omdat de startmotor
hierdoor vroegtijdig defect kan raken. Als de motor na
20 seconden niet wil starten, moet u het sleuteltje op
UIT draaien, de bedieningsorganen opnieuw
controleren, nog eens 10 seconden wachten en de
startprocedure herhalen.
Het Brandstofsysteem
ontluchten
1.
Draai de ontluchtschroef op het brandstoffilter/
waterafscheider los (Fig. 22)
24
Voorgloeitijd (sec)
10
20
30