1
4
3
1. Schakelhendel
2. Differentieelgrendel
3. Parkeerrem
4. Hendel Hoog-Laag
5. Hydraulische hefinrichting
6. Vergrendeling hydraulische hefinrichting
Parkeerrem (Fig. 18)—Steeds als de motor wordt
afgezet, moet u de parkeerrem in werking stellen om te
voorkomen dat het voertuig per ongeluk in beweging
komt. Om de parkeerrem in werking te stellen, moet u
de hendel naar achteren trekken. Om de parkeerrem
vrij te zetten, moet u de hendel naar voren duwen.
Zorg ervoor dat de parkeerrem is vrijgezet voordat u
het voertuig in beweging zet. Als u het voertuig op een
steile helling parkeert, moet u erop letten dat de
parkeerrem in werking is gesteld. Zet tevens de
transmissie in de eerste versnelling als u een helling
oprijdt of in de achteruit-stand als u een helling afrijdt.
Blokkeer de wielen aan de heuvelafwaartse kant.
Hydraulische hefinrichting (Fig. 18)—Hiermee kunt
u de bak opheffen en neerlaten. Beweeg naar achteren
om de bak op te heffen, naar voren om de bak neer te
laten.
Wanneer u de bak laat zakken, hou dan
Belangrijk
de hendel nog 1 à 2 seconden in de vooruit-stand nadat
de bak contact heeft gemaakt met het frame om de bak
vast te zetten in de neergelaten positie.
VOORZICHTIG
Als u de bak of een werktuig opheft of neerlaat,
stroomt de hydraulische vloeistof langs een
ontlastklep als de cilinders het einde van de vrije slag
bereikt, waardoor de stuurbekrachtiging wordt
opgeheven en de controle over de besturing verbetert.
Zet de hefhendels direct in de neutraalstand nadat u
de bak of het werktuig hebt opgeheven of
neergelaten, om de stuurbekrachtiging weer in
werking te stellen.
2
Figuur 18
5
Belangrijk
6
langer dan 5 seconden in de stand voor opheffen of
neerlaten, nadat de cilinders hun uiterste positie
hebben bereikt. De hydraulische pomp kan oververhit
raken en hierdoor schade oplopen.
Vergrendeling hydraulische hefinrichting
(Fig. 18)—Vergrendelt de hefhendel, zodat de
hydraulische cilinders niet werken wanneer het
voertuig niet is voorzien van een laadbak.
Handgreep voor passagier (Fig. 18)—Links van de
passagierszitplaats.
Hendel Hoog-Laag (Fig. 18)—Biedt drie extra
versnellingen voor nauwkeurige rijsnelheidsregeling.
A. Het voertuig moet volledig tot stilstand zijn
gebracht voordat u kunt schakelen tussen de
Hoog en Laag stand.
B. Schakel uitsluitend op vlak terrein.
C. Trap het koppelingspedaal volledig in.
D. Zet de hendel volledig naar voren voor Hoog en
volledig naar achteren voor Laag.
HOOG is voor een hogere snelheid wanneer u rijdt op
vlak, droog terrein met een lichte lading.
LAAG is voor lage snelheden. Gebruik deze stand
wanneer meer kracht of controle nodig is dan
gebruikelijk. Bijvoorbeeld bij steile hellingen, slecht
begaanbaar terrein, zware ladingen, lage snelheden
maar hoge toerentallen (spuiten).
Opmerking: Er is een positie tussen HOOG en
LAAG, waarin de transaxle in geen van beide standen
staat. Deze positie moet niet gebruikt worden als
neutraalstand, omdat het voertuig onverwacht kan
gaan rijden wanneer de hendel voor HOOG-LAAG
per ongeluk in een van de versnellingen wordt
geduwd.
Hendel om stuurwiel te verstellen (Fig. 19)—Met de
hendel, rechts op het bedieningspaneel, kan het
stuurwiel worden versteld overeenkomstig de wensen
van de bestuurder.
Temperatuurmeter motorkoelvloeistof (Fig. 19)—
Geeft de temperatuur van de motorkoelvloeistof aan.
Werkt alleen wanneer het contactsleuteltje in de AAN-
stand staat.
Claxonknop (Fig. 19)—Druk op de knop om te
claxonneren.
21
Houd de hydraulische hefinrichting niet