1
6
3
1. Hendel om stuurwiel te kantelen
2. Contactschakelaar
3. Claxonknop
4. Temperatuurmeter motorkoelvloeistof
5. Waarschuwingslampje oliedruk
6. Laadindicator
7. Schakelaar van gloeibougie
8. Indicatielampje van gloeibougie
Waarschuwingslampje oliedruk (Fig. 19)—Licht op
als de motoroliedruk gevaarlijk laag is wanneer de
motor loopt. Wanneer het lampje knippert of AAN
blijft, stop dan het voertuig, zet de motor af en
controleer het oliepeil. Als het oliepeil te laag is, maar
het waarschuwingslampje gaat niet uit nadat u olie
heeft bijgevuld en de motor weer heeft gestart, schakel
dan onmiddellijk de motor uit en neem contact op met
uw plaatselijke TORO-dealer voor hulp.
Belangrijk
Gebruik de machine niet voordat het
gebrek volledig is hersteld. Als u deze waarschuwing
niet in acht neemt, kan dit leiden tot beschadiging van
de motor.
Schakelaar en indicatielampje van de gloeibougie
(Fig. 19)—Gebruik de schakelaar voor het voorgloeien
van de motorcilinders bij het starten van een koude
motor—de cilinders worden automatisch voorgegloeid
als de motor warm is. Duw bij een koude start de
schakelaar omhoog en houd deze vast terwijl u het
indicatorlampje in de gaten houdt. Het indicatorlampje
brandt oranje wanneer de gloeibougies in werking zijn.
Hoe lang de cilinders moeten worden voorgegloeid is
afhankelijk van de buitentemperatuur; zie Starten
/Stoppen van de motor, blz. 24 en 26.
Contactschakelaar (Fig. 19)— De contactschakelaar
waarmee u de motor start en afzet, heeft drie standen:
UIT, AAN / Voorgloeien en START. Draai naar
rechts—op START—om de startmotor in werking te
stellen. Laat het sleuteltje los zodra de motor start. Het
sleuteltje komt automatisch op AAN. Om de motor af
te zetten, draait u het sleuteltje naar links op UIT.
5
8
2
7
Figuur 19
Laadindicator (Fig. 19)—Gaat braanden als de accu
leeg is. Als het lichtje gaat branden tijdens het gebruik,
stop dan het voertuig, zet de motor af en zoek naar een
mogelijke oorzaak, zoals bijvoorbeeld de riem van de
wisselstroomdynamo.
Belangrijk
Als de riem van de wisselstroomdynamo
los zit of gebroken is, maak dan geen gebruik van de
machine totdat het gebrek volledig hersteld is. Als u
4
deze waarschuwing niet in acht neemt, kan dit leiden
tot beschadiging van de motor.
Controleer de werking van de waarschuwingslichten:
1.
Stel de parkeerrem in werking.
2.
Draai het contactsleuteltje op "AAN", maar start
de motor niet. De laadindicator en oliedruk-
lampjes moeten branden. Als een van de lichtjes
niet brand is het lampje doorgebrand of vertoont
het systeem een gebrek dat gerepareerd moet
worden.
Opmerking: De koelvloeistoftemperatuurfunctie bij
de waarschuwingslampjes wordt niet gebruikt.
Urenteller (Fig. 20)—De urenteller toont het aantal
uren dat de machine in bedrijf is geweest. De
urenteller gaat lopen als de contactschakelaar op
"AAN" wordt gezet.
Lichtschakelaar (Fig. 20)—Tuimelschakelaar om de
koplampen te ontsteken. Indrukken om de lampen te
laten branden
3e/Hoog-vergrendelschakelaar (Fig. 20)—Door de
schakelaar op langzaam te zetten en de sleutel te
verwijderen voorkomt u het gebruik van de derde
versnelling in de HOOG stand. Als de schakelhefboom
in de derde versnelling wordt gezet in de HOOG stand,
slaat de motor af. De sleutel gaat in het slot met de
tandjes naar beneden. Druk de sleutel in het contact
om hem te kunnen draaien. De sleutel is in beide
standen te verwijderen.
Brandstofmeter (Fig. 20)—Geeft aan hoeveel
brandstof er in de tank zit. Werkt alleen wanneer het
contactsleuteltje in de AAN-stand staat.
Stuurwiel (Fig. 20)—Voor het besturen van het
voertuig. Als de motor afslaat of de stuurbekrachtiging
uitvalt, is meer kracht nodig om het stuur van het
voertuig te hanteren.
22