daarom voorzichtig als u ermee omgaat.
A. Gebruik een goedgekeurd brandstofvat.
B. Verwijder nooit de dop van de brandstoftank
wanneer de machine loopt of heet is.
C. Rook nooit als u omgaat met brandstof.
D. Vul de benzinetank tot ongeveer 2,5 cm
vanaf de bovenkant van de tank (de
onderkant van de vulbuis). Doe dit in de
open lucht. Niet te vol vullen.
E. Neem eventueel gemorste brandstof op.
14. Controleer elke dag of de interlockschakelaars
goed functioneren; zie blz. 26. Als een schakelaar
defect is, moet u deze vervangen voordat u de
machine gebruikt. Vervang om de twee jaar de
interlockschakelaars van het veiligheidssysteem,
ongeacht of ze wel of niet naar behoren
functioneren.
Tijdens het gebruik
15. De bestuurder en de passagier moeten op de stoel
blijven zitten als het voertuig in beweging is. De
bestuurder moet indien mogelijk het stuurwiel
met beide handen vasthouden en de passagier
moet de aangebrachte handgrepen gebruiken.
Houd uw armen en benen te allen tijde binnen het
voertuig. Vervoer nooit passagiers in de bak of op
de werktuigen. Denk eraan dat uw passagier niet
altijd weet wanneer u gaat remmen of een bocht
gaat maken, en wellicht daarop niet is voorbereid.
16. Let erop dat u het voertuig niet te zwaar belaadt.
Het naamplaatje (onder het dashboard aan de kant
van de passagier) geeft het maximumgewicht
voor het voertuig aan. U mag de werktuigen nooit
te zwaar beladen of het maximaal toelaatbare
totaalgewicht van het voertuig overschrijden.
17. Als u de motor start:
A. Neem plaats op de bestuurdersstoel en stel
de parkeerrem in werking.
B. Schakel de werktuigen uit en zet de
gashendel op UIT (indien aanwezig).
C. Zet de schakelhendel in de neutraalstand en
trap het koppelingspedaal in.
D. Houd uw voet van het gaspedaal.
E. Draai het contactsleuteltje op AAN, en houd
de schakelaar van de gloeibougie op AAN
(maximaal 30 seconden).
F.
Draai het contactsleuteltje op START.
18. Let goed op als u de machine gebruikt. Als het
voertuig niet veilig wordt gebruikt, kan dit leiden
tot een ongeluk, omkiepen van het voertuig en
ernstig lichamelijk of dodelijk letsel. Rij
voorzichtig. U kunt op de volgende manieren
voorkomen dat het voertuig omkiept of dat u de
controle over het voertuig verliest:
A. Ga zeer voorzichtig te werk, verminder uw
snelheid en blijf op een veilige afstand van
zandkuilen, greppels, sloten, hellingen en
onbekend terrein of terrein waarvan de
bodemomstandigheden of het reliëf abrupte
veranderingen vertonen.
B. Let op kuilen of andere verborgen gevaren.
C. Ga zeer voorzichtig te werk als u op een
steile helling werkt. In normale
omstandigheden moet u een helling in een
rechte lijn op- en afrijden. Verminder de
snelheid als u een scherpe bocht maakt of
draait op een helling. Draai indien mogelijk
nooit op een helling.
D. Wees extra voorzichtig als u het voertuig
gebruikt op een nat oppervlak, bij hogere
snelheden of als het voertuig volledig belast
is. De stoptijd zal groter zijn als het voertuig
volledig is belast. Schakel naar een lagere
versnelling voordat u een helling op- of
afrijdt.
E. Als u de bak laadt, moet u de lading
gelijkmatig verdelen. Wees extra voorzichtig
als de lading uitsteekt buiten het voertuig/de
laadbak. Rij extra voorzichtig als u een uit-
middelpuntige lading vervoert die niet kan
worden gecentreerd. Zorg ervoor dat de
lading in evenwicht is en goed vastzit om te
voorkomen dat deze gaat schuiven.
F.
Vermijd plotseling stoppen en starten. Zet
het voertuig niet van de achteruit-stand in de
vooruit-stand of van de vooruit-stand in de
achteruit-stand voordat het voertuig eerst
volledig tot stilstand is gekomen.
G. Maak geen scherpe bochten en vermijd
abrupte manoeuvres of andere riskante
handelingen tijdens het rijden, waardoor u de
controle over het voertuig kunt verliezen.
H. Als u de lading stort, mag u niemand achter
het voertuig laten staan en moet u
voorkomen dat iemand de lading op zijn
5