FLITSMODUS
ALGEMENE INFORMATIE OVER FLITS-BELICHTINGSMETING EN -REGE-
LING
De Leica S bepaalt het benodigde flitsvermogen door in fracties van
seconden voor de eigenlijke opname, meerdere, elkaar snel opvolgende,
meetflitsen af te geven. Direct daarna, bij het begin van de belichting,
wordt de hoofdflits afgegeven.
Er wordt automatisch rekening gehouden met alle factoren die invloed
hebben op de belichting (bijvoorbeeld filter, diafragma-instelling, afstand
tot het hoofdobject, reflecterende vlakken, ...).
GESCHIKTE FLITSAPPARATEN
Aansluiting via de flitsschoen
– alle flitsapparaten en studio-flitsinstallaties die voldoen
momenteel geldende ISONorm 10330 en de oudere DIN 19014 (posi-
tieve polariteit aan het X-contact)
Aansluiting via de onderste LEMO
®
-bus
– alle flitsapparaten en studio-flitsinstallaties waarbij een bediening via
de betreffende speciale kabel mogelijk is
Aansluiting via de flitsaansluitbus
– Studio-flitsinstallaties en andere flitsapparaten met flitskabel en norm-
flitsstekker
1
Als u bijvoorbeeld een studio-flitsinstallatie op de Leica S zou willen aansluiten, die niet aan de
ISONorm voldoet, neem dan svp contact op met de afdeling Customer Care van Leica Camera AG of de
klantendienst van een vertegenwoordiging van Leica.
Met de volgende flitsapparaten zijn op de Leica S alle in deze handleiding
beschreven functies mogelijk:
• Leica systeemflitsapparaten
• Flitsapparaten die aan de technische voorwaarden van een System-
Camera-Adaption (SCA) van het systeem 3002 voldoen, met de adap-
ter SCA-3502-M5
2, 3
zijn uitgerust en het richtgetal kunnen regelen.
Er kunnen echter ook andere, gebruikelijke flitsapparaten met gestan-
daardiseerde flitsvoet
en ontsteking via het positieve middencontact
4, 5
(X-contact) worden gebruikt (zonder TTL-flitsregeling).
1
aan de
2
Bij gebruik van de adapter SCA-3502 (vanaf versie 5) kan de witbalans voor een correcte kleurweer-
gave op
worden gesteld.
Automatic
3
Het gebruik van systeemflitsapparaten van andere camerafabrikanten, maar ook van SCA-adapters
voor andere camerasystemen wordt niet aanbevolen, aangezien hun afwijkende contactplaats en
-indeling tot storingen of zelfs tot schade kunnen leiden.
4
Als flitsapparaten worden gebruikt die niet speciaal op de Leica S zijn afgestemd, moet de witbalans
van de camera eventueel handmatig op
5
De aan het objectief ingestelde diafragma en de gevoeligheid moeten eventueel handmatig op het
flitsapparaat worden ingevoerd.
worden ingesteld.
FLITSSYNCHRONISATIETIJD
De flitssynchronisatietijd van de Leica S bedraagt bij gangbare flitstech-
niek (dat wil zeggen: met de camera-eigen spleetsluiter)
centrale sluiter overeenkomstig uitgeruste objectieven wordt gebruikt,
staan zelfs alle sluitertijden tot
⁄
s ter beschikking.
1
1000
Met systeemcompatibele, voor HSS geschikte flitsapparaten, kunnen ook
alle kortere sluitertijden worden gebruikt.
Aanwijzingen:
• Met name studio-flitsinstallaties hebben vaak lichttijden die wezenlijk
langer zijn dan de genoemde synchronisatietijden. Om de hoeveelheid
licht van deze flitsapparaten volledig te kunnen gebruiken, zijn langere
tijden aan te bevelen.
• Bij alle sluitertijden tot aan de synchronisatietijd
op, als bewijs dat met deze tijden normale flitstoepassingen mogelijk
X
zijn.
• Als het sluitertijd-/instelwiel is voorbereid , worden vanwege de dan
vastgelegde sluitertijden de ingestelde belichtingsmodi eventueel
omgeschakeld; dat wil zeggen: van
naar
, respectievelijk van
P
T
. Zodra weer een sluitertijd wordt ingesteld, worden de oorspronke-
M
lijke modi weer ingesteld.
• Als u een HSS-compatibel Leica systeemflitsapparaat gebruikt en op de
camera kortere sluitertijden instelt (dat wil zeggen: ≤
sluiter en ≤
⁄
s met centrale sluiting), schakelt het flitsapparaat
1
1500
automatisch over naar de HSS-modus.
NL
⁄
s. Als de
1
125
⁄
s licht in de zoeker
1
125
naar
A
⁄
s met spleet-
1
180
39