Gebruiksaanwijzing
STARTEN EN STOPPEN
1.
Ga op de stoel zitten en houd uw voet van het tractiepedaal.
Controleer of de parkeerrem ingeschakeld is (Afb. 12). Het
tractiepedaal en de hendel voor het maaien/wetten moeten
in de neutraalstand staan.
2.
Zet de ontstekingsschakelaar op ON (AAN). Als het
voorgloei-indicatielampje wordt gedoofd, draait u de
contactsleutel om de motor te starten.
3.
Om te stoppen zet u alle bedieningsorganen in de
neutraalstand en activeert u de parkeerrem. Haal alle maai-
eenheden op en zet ze vast in de transportpositie. Draai de
sleutel in de OFF (AF)-positie en verwijder deze uit het
contact.
HET ONTLUCHTEN VAN HET
BRANDSTOFSYSTEEM
BELANGRIJK: Het brandstofsysteem moet worden
ontlucht als een nieuwe motor voor de eerste keer gestart
wordt, als de machine zonder brandstof komt te staan of
indien er onderhoud op het brandstofsysteem is verricht.
1.
Zet de motorkap omhoog.
N.B.: Het kan noodzakelijk zijn de lucht uit de
brandstofleiding tussen het brandstoffilter en de
injectiepomp te persen. Hiertoe draait u de fitting op de
injectiepomp los en herhaalt u de ontluchtingsprocedure.
2.
Steek een 3/16" Ø slang over de ontluchtingsschroef van de
brandstofpomp en hang het andere uiteinde in een
opvangbak om de brandstof op te vangen.
3.
Draai de ontluchtingsschroef van de brandstofpomp een
paar slagen los (Afb. 13). Pomp het injectiepompje (Afb.
13) totdat er een volle straal brandstof uit het gaatje in de
ontluchtingsschroef komt. Als de brandstof niet meer
schuimt draait u de ontluchtingsschroef dicht tijdens de
neerwaartse slag van het injectiepompje. Verwijder
eventueel gemorste brandstof.
N.B.: Door het brandstoffilter te ontluchten/in te spuiten
zonder de ontluchtingsschroef te openen kan het
injectiepompje worden beschadigd.
4.
Pomp het injectiepompje totdat u weerstand voelt en
probeer vervolgens de motor te starten. Als de motor niet
18
Afbeelding 13
1.
Injectiepompje
2.
Ontluchtingsschroef
3.
Brandstofpomp
Afbeelding 14
1.
Knop injectiepompje