Tijdens het zwadleggen moet u een constant en juist toerental van de aftakas
aanhouden (zie pagina 19), zodat het snijgereedschap van de machine optimaal kan
functioneren.
Indien de machine een hoge stoppel tussen de twee middelste schotels laat staan,
kan het zijn dat er een luchtstroom tussen de schotels ontstaat, die het gewas plat
legt voordat het wordt gemaaid. Om deze luchtstroom te beperken, is de machine
voorzien van een kunststof kap die de luchtstroom onderbreekt.
De kap is af fabriek zo ingesteld, dat de maaihoogte tot het maximum kan worden
aangepast, zonder dat de maaischotels de kap raken.
Als u met de laagste maaihoogte rijdt en de machine een hoge stoppel tussen de
middelste schotels achterlaat, kan dat vaak worden verholpen door de kappen
dichter bij de maaischotels te plaatsen.
Let op: de kap mag nooit dichter dan 10 mm bij de maaischotels worden geplaatst.
Vergeet de kap niet weer terug te plaatsen als u later met een hogere maaihoogte
rijdt.
KEREN
Hef bij keren op het veld de maaibalk van de grond en verlaag het toerental.
NB: De aftakas tussen de trekker en de machine kan lawaai maken wanneer de
machine bij keren helemaal omhoog wordt getild. Dat komt door de hoek van
de as en is niet van belang, omdat het koppel op de as in deze situatie niet
noemenswaardig is.
Voordat u het toerental weer verhoogt, moet de maaibalk omlaag in de werkstand
staan.
Als u op heuvelachtig terrein of steile hellingen keert, moet u indien mogelijk keren
met de machine heuvel-/hellingopwaarts voor een goede stabiliteit van de trekker.
De rijsnelheid moet bij keren op het veld te allen tijde worden verlaagd.
BELANGRIJK: De machine is niet geconstrueerd voor achteruitrijden in de
PINL 099A 04 CM 305F 1116
3. INSTELLINGEN EN RIJDEN
werkstand. Daarom moet u de maaibalk bij keren altijd vrij van de
grond heffen.
40