ZWADWIELEN
De zwadwielen moeten ervoor zorgen dat er een rij wordt gevormd die onder de
trekker door kan en een bepaalde breedte heeft.
De vereiste zwadbreedte hangt af van de volgmachine(s) die het gewas verder
moet(en) verwerken.
De zwadbreedte wordt bepaald door de hoek van de zwadwielen ten opzichte van de
rijrichting. Hierbij geldt natuurlijk hoe kleiner de hoek, hoe groter de zwadbreedte.
Fig. 3.7
De zwadwielen worden op hun plek gehouden met behulp van een instelveer D die
toestaat dat de wielen naar achteren kunnen draaien als er vreemde voorwerpen in
de machine komen. De veer moet echter een minimale voorspanning hebben om de
zwadbreedte te garanderen en ervoor te zorgen dat de zwadwielen niet met de
voorwielen van de trekker botsen.
We raden minimaal 30 mm vrij schroefdraad aan bij de oogbout die de veer
voorspant.
We raden eveneens aan dat de arm, met daaraan beide zwadwielen B, in een hoek
van 90 graden ten opzichte van de tandwielkast wordt geplaatst, wanneer de
veerhouder A tegen diezelfde tandwielkast botst. De veerhouder is met behulp van
een bout aan de arm vastgezet, waardoor enige aanpassingen mogelijk zijn.
PINL 099A 04 CM 305F 1116
3. INSTELLINGEN EN RIJDEN
C
E
Fig. 3.7
34
B
A
D