Fig. 2.8
De veren E moeten worden aangehaald totdat de maaier tijdens het rijden
horizontaal is. Haal bij een helling naar voren de veren aan en draai de veren los als
er sprake is van een helling naar achteren. De veren zijn in de fabriek aangespannen
tot F=30 mm, een maat die geschikt is voor de meeste tractormerken.
HEFARMEN
Na aankoppeling van de machine is het belangrijk dat beide hefarmen worden
vastgezet. Zijwaartse bewegingen van de voorste hefarmen kunnen leiden tot
instabiel rijden met de machine, wat weer schade tot gevolg kan hebben.
TOPSTANG
Het A-frame van de machine heeft een beweeglijke ophanging, waardoor de
maaihoek bij een oneffen ondergrond automatisch wordt aangepast.
Daarom wordt een topstang met vaste afmeting gebruikt, die ervoor zorgt dat de
machine niet voorover in de werkstand helt. Indien mogelijk moet u ervoor zorgen dat
de machine horizontaal met de voorste hefarmen wordt getild.
Het wijzigen van de lengte van de topstang na aankoppeling van de machine kan
afkoppeling van de machine bemoeilijken.
TRANSMISSIE
De machine is geconstrueerd voor rijden met een aftakastoerental van de trekker van
1000 tpm en is geschikt voor trekkers, waarvan de draairichting tegen de klok ingaat
(counter clockwise) als u naar de voorkant van de trekker kijkt.
PINL 099A 04 CM 305F 1116
2. AANKOPPELEN EN PROEFDRAAIEN
Fig. 2.8
F
24