6
Controleer het laagdoorlaatfilter.
Houd de camera zodanig vast dat er licht op
het laagdoorlaatfilter valt en onderzoek het
filter op stof en vuil. Als er geen stof of vuil
aanwezig is, gaat u verder met stap 8.
7
Reinig het filter.
Verwijder stof en vuil op het filter met een
blaasbalgje. Gebruik geen blaaskwastje,
aangezien de haartjes van het kwastje het
filter kunnen beschadigen. Alleen door
Nikon geautoriseerd servicepersoneel mag
vuil verwijderen dat niet kan worden weggeblazen met een
blaasbalgje. U mag het filter onder geen beding aanraken of
schoonpoetsen.
8
Zet de camera uit.
De spiegel wordt weer neergeklapt en het sluitergordijn gaat
dicht. Plaats het objectief of de bodydop terug.
n
399