WAARSCHUWING
1
Afb. 7.1-1
2
Afb. 7.1-2
Er kunnen voor personen gevaren ontstaan, als de
energievoorziening tussen tractor en aanbouwapparaat door
beschadigde toevoerleidingen uitvalt!
Bij het koppelen van de toevoerleidingen het verloop ervan
controleren. De toevoerleidingen:
moeten tijdens het rijden door bochten zonder spanning, knikken
of wrijving licht meegeven bij alle bewegingen;
mogen niet langs externe delen schuren of er tegenaan liggen.
Versleten of defecte leidingen vervangen.
Het aanbouwapparaat bij de montage op zichtbare gebreken
controleren. Hiervoor het hoofdstuk 'Verplichting van de operator' op
pagina 14 in acht nemen.
1. Zorg ervoor dat zich geen personen in het werkgedeelte
ophouden om vervolgens de tractor te starten.
2. Met de tractor die met het aanbouwapparaat in één lijn is
gebracht, tot op een afstand van ca. 50 cm van het
aanbouwapparaat rijden.
3. Het aanbouwapparaat met de tractor (front- of hekaanbouw)
opnemen. Bevestigingsbouten (1) met borgclips borgen.
4. De tractor uitschakelen en tegen onopzettelijk starten en
verrijden beveiligen.
5. De hydraulische slangen aankoppelen, zie ' Hydraulische
slangen aankoppelen' vanaf pagina 53.
6. Bij apparaten met mast (optioneel) steunvoeten (2) inschuiven en
borgen.
7. Voor rijden op de openbare weg, als de lichtinstallatie van de
tractor is afgedekt, lampenbalk aanbrengen, aansluiten en op
werking controleren.