2.5 PRODUCTVEILIGHEID
2.5.1
VEILIG BEDIENEN VAN HET AANBOUWAPPARAAT
2.5.2
VEILIGHEIDS- EN BESCHERMINGSINRICHTINGEN
Het mag alléén door één enkele persoon vanaf de bestuurdersplek
van de tractor worden bediend, wanneer zich geen personen in het
werkgedeelte van het aanbouwapparaat ophouden. Lees hiervoor ook
hoofdstuk 'Gevarenzone / werkgedeelte en gevaarlijke punten' op
pagina 20.
Alle bedieningselementen van het aanbouwapparaat voor elke start
van de tractor resetten.
Het aanbouwapparaat mag alleen worden gebruikt, als alle
veiligheids- en beschermingsinrichtingen vakkundig aangebracht
en volledig operationeel zijn.
Foutieve of gedemonteerde veiligheids- en beschermings-
inrichtingen kunnen leiden tot gevaarlijke situaties.
Controleer alle veiligheids- en beschermingsinrichtingen op
uiterlijk herkenbare beschadigingen en functionaliteit, voordat
het aanbouwapparaat in gebruik wordt genomen.