Storingen en oplossingen
5.1 Vervangen van de stopbuspak-
king
Wanneer het ventiel lekt bij de stopbus
moet de pakking daarvan als volgt worden
vervangen:
1. Sleutel SW 17 op de koppelingsmoer
(7.1) plaatsen en koppelingshuls (7.2)
met tweede sleutel SW 17 uitschroeven.
Bij aandrijving met "membraanstang
uitgaand" eerst een druk van ca. 50 %
van het steldrukbereik (zie typeplaat)
op de aandrijving activeren, zodat de
membraanstang inschuift.
2. Onderste moer (5.2) afschroeven en de
aandrijving (8) met juk (6) van het ven-
tiel tillen, daarbij moer (5.2) zodanig
verdraaien, dat een groef naar de sla-
gindicatie (6.1) wijst.
3. Moeren (3) verwijderen en koppelings-
huls (7.2) van de klepstang afnemen.
4. Schroef (1.1) verwijderen, verdraaibor-
ging (2.4) optillen en bovendeel ventiel
(5) van ventielhuis afschroeven.
5. Draadbus (5.1) uitschroeven en klep-
stang met klep (2.2) uit het bovendeel
ventiel (5) trekken.
Opmerking voor isoleerdeel- of balguit-
voering: hier wordt het bovendeel ven-
tiel van het balgtussenstuk resp. isoleer-
deel (9) gescheiden, de klepstangverlen-
ging (10.1 in fig. 6) blijft vast in het tus-
senstuk achter.
6. Pakkingschijven (4.1) en afdichtringen
van de pakking (4) met een geschikt
stuk gereedschap uit de pakkingruimte
nemen, daarbij de afdichtoppervlakken
niet beschadigen.
Pakkingruimte zorgvuldig reinigen.
10
EB 8091 NL
Montage:
7. Nieuwe afdichtringen plaatsen – eerst
een witte, dan een zwarte en dan weer
een witte. Let erop dat de stootvoegen
van opeenvolgende ringen niet over el-
kaar liggen.
8. Pakkingschijven (4.1) plaatsen en
draadbus (5.1) vingervast inschroeven.
9. Klepstang met klep (2.2) tot aan de aan-
slag in het bovendeel ventiel schuiven
en de draadbus (5.1) aantrekken. Daar-
bij moet een afstand van minimaal 1,3
mm tussen bovendeel ventiel en draad-
bus resulteren. Wanneer dat niet het ge-
val is, dan moeten overeenkomstig veel
pakkingschijven worden bijgeplaatst
(min. 1 en max. 3).
10. Een nieuwe afdichtring (2.3) in de be-
huizing plaatsen en het bovendeel ven-
tiel in de behuizing schroeven.
11. Verdraaiborging (2.4) zodanig op het
bovendeel ventielplaatsen en vastschroe-
ven, dat de bevestigingsschroef (1.1) in
het sleufgat valt.
12. Koppelingshuls (7.2) met schroefdraad
naar boven op de klepstang schuiven
en moeren (3) opschroeven.
Moeren in hoogte zodanig t.o.v. bor-
gen, dat nog ca. 1 mm schroefdraad
overblijft.
13. Aandrijving met juk op bovendeel ven-
tiel plaatsen en met moer (5.2) vast-
schroeven.
Daarvoor bij aandrijving met "mem-
braanstang uitgaand" de steldrukaan-
sluiting van de aandrijving via een
drukregelaar met ca. 50% van het stel-
drukbereik (zie typeplaat) belasten, zo-
dat de membraanstang ver genoeg in-