4
Klap de spiegel omhoog.
Druk de ontspanknop
volledig in.
De spiegel wordt opgeklapt
en het sluitergordijn wordt geopend, zodat het
laagdoorlaatfilter zichtbaar wordt. De zoekerweergave wordt
uitgeschakeld en de rij streepjes in het bovenste LCD-venster
begint te knipperen.
5
Controleer het laagdoorlaatfilter.
Houd de camera zo dat er licht op het
laagdoorlaatfilter valt en onderzoek het
filter op stof en vuil. Als er geen stof of
vuil aanwezig is, gaat u verder met stap
7.
6
Reinig het filter.
Verwijder stof en vuil op het filter met
een blaasbalgje. Gebruik geen
blaaskwastje, aangezien de haartjes van
het kwastje het filter kunnen
beschadigen. Vuil dat niet kan worden
weggeblazen met een blaasbalgje, kan alleen worden
verwijderd door de technische dienst van Nikon. U mag het
filter onder geen beding aanraken of schoonpoetsen.
7
Zet de camera uit.
De spiegel wordt weer neergeklapt en het sluitergordijn gaat
dicht. Plaats het objectief of de bodydop weer terug.
n
401