5
Selecteer [Gereed].
Markeer [Gereed] en druk op J.
De brandpuntsafstand en het
diafragma die u hebt opgegeven,
worden opgeslagen onder het
geselecteerde objectiefnummer.
U kunt deze combinatie van brandpuntsafstand en diafragma op elk
gewenst moment oproepen door het objectiefnummer te selecteren
met de bedieningsknoppen op de camera, zoals hieronder wordt
beschreven.
❚❚ Een objectiefnummer selecteren met de cameraknoppen
1
Wijs de selectie van het nummer van niet-CPU-
objectieven toe aan een van de cameraknoppen.
Selecteer [Nummer niet-CPU-lens kiezen] voor de optie "+ (instel)
schijven" van een van de cameraknoppen in het menu Persoonlijke
instellingen. U kunt de selectie van het nummer van niet-CPU-
objectieven toewijzen aan de knop Fn (persoonlijke instelling f4, [FUNC.-
knop toewijzen], p. 333), de scherptedieptecontroleknop (persoonlijke
instelling f5, [Voorbeeldknop toewijzen], p. 339) of de knop AE-L/AF-L
(persoonlijke instelling f6, [AE-L/AF-L knop toewijzen], p. 340).
2
t
Gebruik de geselecteerde knop om een
objectiefnummer te kiezen.
Houd de geselecteerde knop ingedrukt en draai aan de
hoofdinstelschijf tot het gewenste objectiefnummer wordt
weergegeven in het bovenste LCD-venster.
Hoofdinstelschijf
220
Brandpuntsafstand Maximaal diafragma
Objectiefnummer