3.
Zijn de koppelingssnelheid en de duplexinstellingen correct ingesteld?
Hewlett-Packard adviseert deze instelling in de automatische modus te laten (de
standaardinstelling).
4.
Kunt u met een ping-opdracht het IP-adres van het product bereiken?
Gebruik de opdrachtregel om vanaf de computer een ping-opdracht te verzenden naar het product.
Bijvoorbeeld:
ping 192.168.45.39
Controleer of er round trip-tijden voor de ping worden weergegeven.
Als u het product kunt bereiken met een ping-opdracht, controleert u of het IP-adres van het product
op de juiste wijze is geconfigureerd op de computer. Als dit adres juist is, verwijdert u het product
en voegt u het opnieuw toe.
Als de ping-opdracht is mislukt, controleer dan of de netwerkhubs zijn ingeschakeld en controleer
vervolgens of de netwerkinstellingen, het product en de computer allemaal voor hetzelfde netwerk
zijn geconfigureerd.
5.
Zijn er softwareprogramma's toegevoegd aan het netwerk?
Controleer of deze programma's compatibel zijn en juist zijn geïnstalleerd met de juiste
printerstuurprogramma's.
6.
Kunnen andere gebruikers wel afdrukken?
Het probleem kan worden veroorzaakt door het werkstation. Controleer de netwerkdrivers, de
printerdrivers en omleiding.
7.
Indien andere gebruikers ook niet kunnen afdrukken, maken zij dan gebruik van hetzelfde
netwerkbesturingssysteem?
Controleer het systeem en zorg ervoor dat de instellingen van het besturingssysteem correct zijn.
8.
Is uw protocol ingeschakeld?
Controleer de status van het protocol op de netwerkconfiguratiepagina. Zie
op pagina
status van andere protocollen te controleren. Zie
NLWW
192. U kunt u tevens de geïntegreerde webserver of HP ToolboxFX gebruiken om de
HP ToolboxFX op pagina
Connectiviteitsproblemen oplossen 271
Informatiepagina's
194.