Ingebruikname
94
1. De grondbewerkingsmachine aan de tractor koppelen.
2. De tractor en de machine beveiligen tegen onbedoeld straten en
onbedoeld in beweging zetten.
3. De tractoraftakas en de ingaande as van de overbrenging van
de machine reinigen en invetten.
4. Beide cardanashelften op de tractoraftakas en de ingangsas van
de overbrenging bevestigen.
De cardanashelften niet in elkaar steken.
Houd de bedieningshandleiding van de leverancier van de
cardanas aan.
5. De machine optillen en neerlaten.
Daarvoor de stuurventielen aan de achterzijde van de tractor
bedienen.
6. Voor het betreden van de gevaarlijke zone tussen tractor en
machine de opgetilde machine door steunen of inhangen in een
kraan borgen tegen onbedoeld neerlaten.
7. Bepaal de kortste en de langste bedrijfsstand van de cardanas
door naast elkaar houden van de cardanashelften.
8. De cardanas, indien nodig, in een werkplaats laten inkorten.
Houd de bedieningshandleiding van de leverancier van de
cardanas aan.
De veiligheids- en beschermingsinrichtingen van de uitgestrekte
cardanas moeten elkaar minimaal 50 mm overlappen.
WAARSCHUWING
De insteldelen voor de 3-puntshydraulica van de tractor nooit
bedienen, wanneer u zich bevindt in de gevarenzone tussen
tractor en machine.
KE/KX/KG (STARR) BAH0089-9 05.2022