6.11.3 Minimumgasdrukschakelaar
Het doel van de minimum gasdrukschakelaar is te voorkomen
dat de brander niet correct werkt wegens een te lage gasdruk.
Stel de minimum gasdrukschakelaar af (Afb. 39) na de brander,
de gaskleppen en de stabilisator van de helling afgesteld te heb-
ben.
Terwijl de brander aan het maximumvermogen werkt:
–
installeer een manometer stroomafwaarts van de stabilisator
van de helling (bv. op de gasdrukinlaat bij de verbrandings-
kop van de brander);
–
partialiseer de handbediende gasklep langzaam totdat de
manometer een drukdaling van ongeveer 0,1 kPa (1 mbar)
aangeeft. Controleer in deze fase de CO-waarde, die altijd la-
ger moet zijn dan 100 mg/kWh (93 ppm).
–
Verhoog de instelling van de drukschakelaar tot hij doorslaat,
waardoor de brander uitschakelt;
–
verwijder de manometer en sluit de kraan van de voor de me-
ting gebruikte drukkraan;
–
open de manuele gaskraan volledig.
1 kPa = 10 mbar
OPGELET
6.11.4 Minimumoliedrukschakelaar
De minimumdrukschakelaar van de olie (Afb. 40) is in de fabriek
afgesteld op 18 bar. Als de oliedruk tot onder deze waarde daalt
in de aanvoerleiding, legt de drukschakelaar de brander stil.
De brander start automatisch opnieuw als de druk de ingestelde
waarde bar overschrijdt na de start van de brander.
6.11.5 Maximum oliedrukschakelaar
De maximum oliedrukschakelaar (Afb. 40) is in de fabriek afge-
steld op 3 bar. Als de oliedruk tot deze waarde overschrijdt in de
terugloopleiding, legt de drukschakelaar de brander stil.
Voor de regeling van de drukschakelaars moet met behulp van
een gereedschap op de stelschroef gehandeld worden, zie
(Afb. 40).
20148643
Inbedrijfstelling, ijking en werking van de brander
20079898
38
NL
Afb. 39
D3855
Afb. 40