5.14
Elektrische aansluitingen
Aantekeningen over de veiligheid voor de elektriciteitsaansluitingen
De elektriciteitsaansluitingen moeten worden uitgevoerd als er geen elektrische voeding is.
De elektriciteitsaansluitingen moeten uitgevoerd worden volgens de normen die van kracht zijn in het land van
bestemming, door gekwalificeerd personeel. Raadpleeg de elektrische schema's.
De constructeur kan niet aansprakelijk gesteld worden voor wijzigingen of aansluitingen die verschillen van
GEVAAR
diegene die aangeduid worden op de elektrische schema's.
Controleer of de stroomtoevoer van de brander overeenkomt met de stroom die op het identificatieplaatje en in
deze handleiding aangeduid wordt.
De brander is gehomologeerd voor intermitterend gebruik (FS1), maar als alleen de vlamdetectie-elektrode
(ionisatie) wordt gebruikt, valt deze ook onder FS2.
Het RFGO-veiligheidsapparaat is voorzien van twee geïntegreerde vlamversterkers die het gebruik mogelijk
maken voor toepassingen met alleen de UV-sensor, alleen de FR-sensor of beide sensoren (UV+FR). Het FR-
versterkercircuit is onderworpen aan een constante zelfsturing, die het gebruik mogelijk maken voor toepassingen
die een branderwerkingscyclus van meer dan 24 uur vereisen. Bij gebruik als UV-regeling wordt het systeem als
niet-permanent beschouwd, waarbij elke 24 uur minstens één recirculatie van de brander nodig is.
Gewoonlijk wordt het stilleggen van de brander verzekerd door de thermostaat/drukschakelaar van de ketel.
Mocht dit niet het geval zijn, dan moet er in serieschakeling met TL een uurschakelaar aangebracht worden die er
voor zorgt dat de brander minstens eenmaal in de 24 uur tot stilstand komt. Raadpleeg de elektrische schema's.
De elektrische veiligheid van het toestel wordt enkel bereikt wanneer de brander zelf correct aangesloten is op
een doeltreffende aardinstallatie, die uitgevoerd werd volgens de van kracht zijnde normen. Deze fundamentele
veiligheidsvereiste moet noodzakelijk gecontroleerd worden. In geval van twijfels moet bevoegd personeel
gecontacteerd worden dat een zorgvuldige controle van de elektrische installatie moet uitvoeren. Gebruik de
gasleidingen niet als aarding van elektrische toestellen.
De elektrische installatie moet geschikt zijn voor het maximumvermogen dat geabsorbeerd wordt door het toestel,
dat aangeduid wordt op het plaatje en in de handleiding, door te controleren of vooral de doorsnede van de kabels
geschikt is voor het vermogen dat geabsorbeerd wordt door het toestel.
Voor de stroomtoevoer van het toestel vanaf het elektriciteitsnet:
- gebruik geen adapters, meervoudige stopcontacten, verlengsnoeren;
- voorzie een meerpolige schakelaar met een opening van minstens 3 mm tussen de contacten (categorie
overspanning III) zoals voorzien wordt door de van kracht zijnde veiligheidsnormen.
Raak het toestel niet aan met natte of vochtige lichaamsdelen en/of indien u op blote voeten loopt.
Trek niet aan de elektriciteitskabels.
Voordat u een onderhouds-, schoonmaak- of controlewerkzaam-
heid uitvoert:
Onderbreek de stroomtoevoer naar de brander
met de hoofdschakelaar van de inrichting.
GEVAAR
Sluit de blokkeerkraan van de brandstof.
GEVAAR
Voorkom de vorming van condens, ijs en waterin-
sijpelingen.
GEVAAR
Verwijder de kap als hij nog aanwezig is, en voer de elektrische
aansluitingen uit volgens de elektriciteitsschema's. Gebruik flexi-
bele kabels conform EN 60 335-1.
5.14.1 Passage voedingskabels en externe
aansluitingen
Alle kabels die op de brander aangesloten worden dienen door
kabelkanalen te lopen. De kabelkanalen kunnen op verschillende
manieren gebruikt worden; Raadpleeg als voorbeeld Afb. 29.
Legende (Afb. 29)
1
Stroomtoevoer - Boring voor M32
2
Toestemmingen / veiligheden - Boring voor M20
3
Minimum gasdrukschakelaar - Boring voor M20
4
Kit dichtingscontrole gasventielen VPS - Boring voor M20
5
Gasstraat - Boring voor M20
6
Ter beschikking - Boring voor M20
7
Ter beschikking - Boring voor M16
Installatie
Kabelgangen gebruikt in de fabriek:
A Motor ventilator
B Maximum gasdrukschakelaar
C Servomotor lucht/gas
D Sensor in vlam
E Olieventielen
F
Motor pomp
G Oliedrukschakelaars
D
7
C
Hermonteer de kap en alle veiligheids- en be-
schermingssystemen van de brander nadat de
handelingen van het onderhoud, de reiniging en
de controle werden uitgevoerd.
29
NL
B
E
6
6
6
A
1
20157524
G
F
2
3
4
5
7
Afb. 29
20148643