Het nominale verwarmingsvermogen van de individuele inbouwcassettes
resulteert bij gebruik als tijdelijke verwarming (d.w.z. met onderbrekingen
van minder dan 8 uur) in de volgende ruimteverwarmingscapaciteit:
Linear-
500
600
inzethaard
D4
E4
D5
E5
NWL in kW
4,0
4,6
4,9
4,9
Verwarmingsvoorwaarde
Ruimteverwarmingscapaciteit* bij tijdelijke verwarming
gunstig
88
88
88
88
minder gunstig
53
53
53
53
ongunstig
34
34
34
34
* Bij moderne isolatie kunnen aanzienlijk grotere ruimten worden verwarmd.
Een precieze beschrijving van 'gunstig', minder 'gunstig' en 'ongunstig'
vindt u in de norm DIN 18893. Eenvoudig gezegd is 'gunstig' een situatie
waarbij de ruimte slechts één buitenwand heeft en verder overwegend aan
verwarmde ruimten grenst, 'ongunstig' daarentegen gaat van twee buiten-
wanden en aangrenzend onverwarmde ruimten uit.
De bovengenoemde waarden hebben betrekking op gebouwen die nog niet
aan de eisen van de verordening m.b.t. isolatie uit 1977 voldoen en zijn ook
daarvoor een vereenvoudiging, die maximaal voor kamers tot 200 m³ geldt.
Al bij ruimten vanaf 200 m³ raadde de norm DIN 18893 een berekening
conform DIN 4701 aan. Tegenwoordig wordt de voorkeur gegeven aan een
schatting volgens TR-OL of met name een berekening conform DIN 12831.
700
800
900
D6
E7
D8
E10
D11
E14
5,9
6,9
7,9
9,9
10,5
14,0
(gegevens in m³)
124
165
186
>186
>186 >186
73
95
107
132
145
>173
48
65
73
90
98
>114
NL 27
5.7 VERWARMEN IN DE OVERGANGSTIJD / ONGUN-
STIGE WEERSOMSTANDIGHEDEN
In de overgangstijd, d.w.z. bij buitentemperaturen boven ca. 15°C, of bij
ongunstige omstandigheden (valwinden enz.) kunnen bij plotselinge tempe-
ratuurstijgingen storingen in de trek van de schoorsteen ontstaan, waardoor
de rookgassen niet volledig worden afgezogen. De stookplaats moet dan
met een geringe hoeveelheid brandstof worden gevuld en met de luchtschuif
in geopende positie worden gebruikt. Hierdoor zal de aanwezige brandstof
sneller (met meer vlamontwikkeling) opbranden. De trek van de schoorsteen
kan hierdoor stabiliseren. Om te voorkomen dat er weerstanden in de gloed
ontstaan, moet de as vaker voorzichtig worden opgerakeld. Nadat de trek
weer is gestabiliseerd, kan de luchttoevoer weer iets worden verminderd
(ongeveer in de middenpositie).
5.8 BRANDSTOF
De stichting „Wald in Not (Bos in nood)" formuleert het bijvoorbeeld in een
informatiebrochure treffend als volgt: "Hout maakt geen schulden bij de
natuur. Hout is opgeslagen zonne-energie. Zonlicht, water en kooldioxide
zijn de bestanddelen waaruit hout bestaat. Een boomleven lang wordt zon-
licht chemisch vastgehouden. Zonne-energie wordt opgeslagen in lignine
en cellulose. Bij het verbranden komen deze stoffen vrij." Meer informatie
vindt u op de website www.wald-in-not.de. Inbouwcassettes mogen alleen
worden gestookt met brandstoffen die voldoen aan BlmSchV 1. Alleen hout-
blokken (aanbevolen restvocht 20% of minder) of houtbriketten volgens DIN
51731 zijn toegelaten.
Andere brandstoffen mogen niet worden gebruikt!
Niet geoorloofd is daarom ook het verbranden van:
• gelakt of met kunststof gecoat hout;
• spaanplaten of met houtbeschermingsmiddelen behandeld hout;
NL