6.3.3.1 Algemene relaisinstellingen (beschikbaar in alle relais-werkmodi)
SC1000 SETUP (SC1000 INSTELLEN)
RELAIS
RELAIS INT/EXT
Selecteer RELAIS-kaart 1,2,3 of 4
SELECTEER APP.
PARAMETERKEUZE
GEGEVENS-
WEERGAVE
RELAISCONTACT
INGANGCONFIG
SET FUNCTION
(FUNCTIE
INSTELLEN)
ALARM
VOEDINGS-
REGELING
2-PUNTS-
REGELING
WAARSCHUWING
PBM-regeling
VOEDINGSREGELING
Relais geeft aan of een proceswaarde een richtwaarde overschrijdt of onder een
richtwaarde valt.
2-PUNTSREGELING
Relais schakelt in en uit als een proceswaarde een bovenste of onderste limiet bereikt.
WAARSCHUWING
Relais geeft waarschuwingen en foutcondities in sondes weer.
PBM-REGELING
Relais gebruikt, afhankelijk van een proceswaarde, een pulsbreedtemodulatie-regeling.
FREQ.- REGELING
Relais schakelt, afhankelijk van een proceswaarde, over in een frequentie.
TIMER
Relais wisselt op bepaalde tijden, onafhankelijk van enige proceswaarde.
SYSTEEMFOUT
Relais geeft aan of een sonde in het systeem een interne fout of waarschuwing heeft of
ontbreekt.
Standaardwaarde: geen bron
Selecteer een sonde of maak een formule die de proceswaarde levert die door de relaiskaart
wordt verwerkt.
Standaardwaarde: geen parameter
Selecteer van de geselecteerde bron een parameter.
Weergegeven parameter is afhankelijk van de aangesloten sc-sonde, bijvoorbeeld
zuurstofconcentratie of temperatuur.
Standaardwaarde: INGANGCONFIG
Stelt de waarde in die als de gemeten waarde in de weergavemodule wordt weergegeven en die
in het gegevenslogboek is opgenomen.
Geeft de status van het relaiscontact (AAN of UIT) weer en neemt deze in het logboek op.
Proceswaarde die van de geselecteerde bron wordt gelezen nadat deze (indien gevraagd) door
de interne formuleparser is verwerkt.
Standaardwaarde: ALARM
Stelt de werkmodus van de relaiskaart in.
Activeert relais in reactie op de gemeten parameter. Bevat afzonderlijke hoge en lage
alarmpunten, dode banden en vertraging AAN/UIT.
Werkt in reactie op de gemeten parameter. Kan voor fasering, richtwaarde, overvoedings-timer
en vertraging AAN/UIT worden ingesteld.
Werkt in reactie op de gemeten parameter door twee richtwaarden te gebruiken.
Wordt geactiveerd als het analyseprogramma een sonde-waarschuwing detecteert. Geeft van de
geselecteerde sondes de waarschuwings- en foutconditie aan.
Laat het relais een pulsbreedtegemoduleerde uitgang leveren.
Uitgebreide bewerkingen
89