FREQ.- Regeling/PID-regeling
DERIVATIEF
INVOERWAARDE
6.3.3.10 Functie is op werkmodus TIMER ingesteld
TIMER
SENSOR
UITGANGEN IN
WACHTSTAND
JA
NR
TIJDSDUUR UIT
(0 s-65535 s)
TIJDSDUUR
(0 s-66535 s)
VERTRAGING UIT
(0 s-999 s)
BEDRIJFSCYCLUS
EVENREDIG
OMGEKEERD
INVOERWAARDE
Standaardwaarde: 5 minuten
Stelt het derivatieve deel van de PID-controller in.
Het derivatieve deel van de PID-controller genereert een uitvoersignaal die van de wijzigingen
aan de regelafwijking afhankelijk is. Hoe sneller de regelafwijking verandert, des te hoger wordt
het uitvoersignaal. Zolang de regelafwijking verandert, maakt het derivatieve deel een
uitvoersignaal. Als de regelafwijking constant is, wordt er geen signaal gemaakt.
Het derivatieve deel kan de schommeling verminderen die door het proportionele deel wordt
veroorzaakt. Het derivatieve deel laat toe dat het proportionele deel hoger wordt ingesteld en de
controller reageert sneller.
Als het geregelde verwerkingsgedrag onbekend is, wordt het aangeraden om dit deel op "0" in te
stellen omdat dit deel de neiging heeft om hevig te schommelen.
Geeft de proceswaarde weer die van de geselecteerde bron wordt gelezen, nadat deze door de
interne formuleparser (indien gevraagd) is verwerkt.
Standaardwaarde: geen bron
Selecteer een sonde of maak een formule die de proceswaarde levert die door de relaiskaart
moet worden verwerkt.
Standaardwaarde: NEE
Er bestaat een gelegenheid om de relais de sensor te laten markeren die in het menu SENSOR
op de TIJDSDUUR is geconfigureerd. Andere SC1000-modules zoals andere relaiskaarten of
stroomuitgangskaarten die toegang nemen tot de gegevens van de sensor, lezen deze
\qmarkering\q en gaan in wachtstand. In wachtstand gaan, betekent dat de toegangsmodule niet
de laatste meting van de gemarkeerde sensor leest, maar werkt met de lezing van de laatste
meting voordat de sensor werd gemarkeerd. Om deze functie te activeren, stelt u dit menu in op
JA. Als de sensor andere modules nooit in wachtstand laat gaan, stelt u dit menu in op NEE.
Opmerking: De instelling UITGANGEN IN WACHTSTAND past zich altijd aan de TIJDSDUUR
aan.
Voegt aan de geselecteerde SENSOR bij de TIJDSDUUR een markering toe. Andere modules
(relaiskaart, uitgangskaart) die toegang nemen tot de sonde, gaan in wachtstand zodra zij de
markering van de sonde lezen.
Sensor stuurt andere modules niet in wachtstand
Standaardwaarde: 30 seconden
Stelt de tijdsperiode in om het relais in één bedrijfscyclus (door de optie BEDRIJFSCYCLUS in
EVENREDIG ingesteld) uit te schakelen.
Standaardwaarde: 10 seconden
Stelt de tijdsperiode in om het relais in één bedrijfscyclus (door de optie BEDRIJFSCYCLUS in
EVENREDIG ingesteld) in te schakelen.
Standaardwaarde: 5 seconden
Vertraagt de markering van een sonde als de TIJDSDUUR is verstreken.
De tijd van VERTRAGING UIT start onmiddellijk nadat de TIJDSDUUR is verstreken.
Deze instelling treedt alleen in werking als UITGANGEN IN WACHTSTAND op JA is ingesteld
(zie optie UITGANGEN IN WACHTSTAND).
Standaardwaarde: EVENREDIG
Zet het relais gedurende de tijd die in het menu TIJDSDUUR is ingesteld, AAN.
Zet het relais gedurende de tijd die in het menu TIJDSDUUR UIT is ingesteld, UIT.
Zet het relais gedurende de tijd die in het menu TIJDSDUUR is ingesteld, UIT.
Zet het relais gedurende de tijd die in het menu TIJDSDUUR UIT is ingesteld, AAN.
Geeft de lezing van de proceswaarde van de geselecteerde bron weer.
Uitgebreide bewerkingen
107