Koelvloeistofemperatuurlampje
Het koelvloeistoftemperatuurlampje geeft aan dat het
koelsysteem van de motor oververhit is. Als dit
lampje brandt, moet u de meter controleren en
onderstaande aanwijzingen in acht nemen.
Koelvloeistoftemperatuurmeter van de
motor
Deze meter geeft de temperatuur van de koelvloei-
stoftemperatuur in de motor aan. Als de meter in de
rode zone komt, moet u de aftakas uitschakelen en de
motor laten afkoelen terwijl u de motor laat
doordraaien.
Als de meter aangeeft dat de temperatuur niet daalt,
moet u de motor onmiddellijk afzetten, de lucht-
inlaatroosters en het radiatorscherm reinigen en/of
de oorzaak van de hoge temperatuur wegnemen.
Indicatielampje van gloeibougie
Het indicatielampje van de gloeibougie gaat branden
als de contactschakelaar op LOPEN of LOPEN MET
LICHTEN wordt gedraaid, maar moet doven als de
motor loopt.
Brandstofmeter
Deze meter geeft aan hoeveel brandstof er in de tank
zit.
Brandstofpeillampje
Het brandstofpeillampje gaat branden als het
brandstofpeil laag is.
Urenteller
De urenteller (Fig. 13) registreert het aantal uren dat
de motor in bedrijf is geweest. Gebruik de teller om
regelmatig onderhoudswerkzaamheden te plannen.
Vooruit en achteruit rijden
1.
De tractor stoppen.
BELANGRIJK: Nooit schakelen als de tractor in
beweging is. Dit kan leiden tot inwendige schade aan de
transmissie.
BELANGRIJK: Zet geen kracht op de schakelhendel.
Als u tijdens het schakelen het tractiepedaal licht
intrapt, zult u gemakkelijker kunnen schakelen.
2.
Om vooruit te rijden in de hoge "H" of lage "L"
versnelling schakelt u met de hendel voor
Hoog–Laag (Fig. 13). Schakel in LAAG voor de
beste maairesultaten en de soepelste bediening
met alle werktuigen. Schakel in HOOG bij
transport of als de omstandigheden een hogere
snelheid toelaten.
GEVAAR
MOGELIJK GEVAAR
Als u te snel rijdt op een helling, kan de tractor
omkiepen of kunt u de controle over de
machine verliezen.
WAT ER KAN GEBEUREN
Dit kan ernstig of dodelijk letsel veroorzaken.
GEVAARLIJKE SITUATIES VOORKOMEN
Nooit in de neutraalstand schakelen als de
tractor in beweging is.
Laat de tractor nooit zomaar in de neutraal-
stand van een helling afrollen.
Voordat u de tractor start, moet u ervoor
zorgen dat u alle instructies in de Bedienings-
handleiding en op de machine hebt gelezen,
begrepen en uitgevoerd.
3.
Zet de gashendel op "SNEL" om de beste
prestaties te verkrijgen (met de gashendel regelt
u het aantal omwentelingen per minuut).
4.
Zet uw voet op het tractiepedaal en trap de
bovenkant van het pedaal langzaam in om
vooruit te rijden of trap de onderkant van het
pedaal in om achteruit te rijden (Fig. 19). Door
het pedaal verder in te trappen (in beide
richtingen) laat u de machine sneller rijden in de
gewenste richting.
Gebruiksaanwijzing
25