Gebruiksaanwijzing
7.
Zet de parkeerrem vrij en draai de contact-
schakelaar op LOPEN zonder de motor te
starten. Zet de aftakasschakelaar op AAN. Draai
het "Key Choice" sleuteltje om en laat dit
vervolgens los. Het waarschuwingslampje
Werken-in-Achteruit moet nu oplichten. Zet het
pedaal in de achteruit-stand. De aftakas moet
ingeschakeld blijven en het aftakaslampje op het
dashboard moet blijven branden. Zet de
aftakasschakelaar op UIT. Het aftakaslampje en
het waarschuwingslampje "Werken-in-Achteruit"
moeten doven.
Meters en controlelampjes
De controlelampjes (Fig. 18) gaan branden als
bepaalde bedieningsorganen zijn ingeschakeld en als
er ernstige storingen optreden waaraan onmiddellijk
aandacht moet worden besteed.
1
2
3
4
10
Figuur 18
1. Brandstofpeillampje
2. Parkeerremlampje
3. Aftakaslampje
4. Acculampje
5. Waarschuwingslampje
werken-in-achteruit
6. Oliedruklampje
7. Cruise control-lampje
Parkeerremlampje
Als het parkeerremlampje brandt, geeft dit aan dat de
parkeerrem is ingeschakeld. De machine rijdt niet als
de parkeerrem is ingeschakeld.
24
5
6
7
8
9
11
m–3341
8. Koelvloeistof-
temperatuurlampje
9. Indicatielampje van
gloeibougie
10. Koelvloeistoftemperatuur
meter van motor
11. Brandstofmeter
Aftakaslampje
Als het aftakaslampje brandt, geeft dit aan dat het
werktuig in bedrijf is. De aftakaskoppeling moet eerst
worden uitgeschakeld voordat de motor start.
Acculampje
Het acculampje gaat branden als het contactsleuteltje
op de standen LOPEN of LICHTEN staat wanneer de
accuspanning lager dan 12,1 volt of hoger dan
15,0 volt is. Als dit lampje brandt bij een hoger
toerental per minuut, moet u de accu en het
elektrische systeem controleren en het probleem
verhelpen.
Waarschuwingslampje
werken-in-achteruit
Het waarschuwingslampje werken-in-achteruit gaat
branden als het "KeyChoice"-sleuteltje wordt
gebruikt om de interlock voor werken-in-achteruit uit
te schakelen. Hiermee wordt u eraan herinnerd dat het
beveiligingssysteem is uitgeschakeld. Het lampje
dooft als de aftakas wordt uitgeschakeld of de motor
wordt afgezet. Als het lampje brandt, moet u
achterom kijken en extra voorzichtig zijn als u
achteruit rijdt. Let vooral op kinderen en
huisdieren.
Oliedruklampje
Als het oliedruklampje brandt, geeft dit aan dat de
oliedruk te laag is. Nadat de motor is gestart, moet
het lampje doven. Wanneer de motor loopt gaat het
lampje branden als de oliedruk beneden een veilig
werkniveau is gedaald. Als dit gebeurt terwijl de
motor draait, moet u de motor onmiddellijk
afzetten en de oorzaak van de lage oliedruk
wegnemen.
Cruise Control-lampje
Het cruise control-lampje geeft aan dat het cruise
control-systeem is ingeschakeld.