6.
Als het indicatielampje van de gloeibougie
dooft, draait u het contactsleuteltje op START.
Laat het sleuteltje los zodra de motor start.
BELANGRIJK: Start de motor telkens niet langer dan
30 seconden om te voorkomen dat de startmotor
oververhit raakt.
7.
Als de motor niet direct start, zet u de gashendel
op SNEL en draait u contactsleuteltje op START.
N.B.: Meerdere startpogingen kunnen nodig zijn als u de
motor voor de eerste keer start nadat er helemaal geen
brandstof in het brandstofsysteem heeft gezeten.
8.
Zet de gashendel op LANGZAAM (als deze op
SNEL staat) en laat de motor een paar minuten
warm draaien voordat u de machine belast.
Starten bij koud weer (beneden –7 C)
N.B.: Gebruik de juiste motorolie voor de start-
temperatuur; zie Motorolie, blz. 32.
1.
Start de motor met de gashendel op SNEL.
N.B.: Gebruik geen brandstof die nog over is van de
zomer. Gebruik uitsluitend verse winterdiesel.
1
2
Figuur 14
1. Gashendel
m–3411
2. Aftakasschakelaar
1
Figuur 15
1. Stop
2. Lopen met lampen
Stoppen
1.
Zet de gashendel op LANGZAAM (Fig. 14).
2.
Laat de motor korte tijd lopen om deze te laten
afkoelen.
3.
Draai het contactsleuteltje op "STOP" (Fig. 15).
4.
Verwijder altijd het contactsleuteltje en het "Key
Choice"-sleuteltje uit de schakelaar van de start-
motor als u de machine niet gebruikt of
onbeheerd achterlaat.
Bediening van de
maaikoppeling (aftakas)
Met de aftakasschakelaar schakelt u de aandrijving
naar de elektrische koppeling aan of uit.
Als het contactsleuteltje in de standen LOPEN of
LICHTEN is gedraaid en de aftakas is ingeschakeld,
zal het controlelampje van de aftakas branden. Als dit
lampje brandt wordt u eraan herinnerd dat het werk-
tuig in bedrijf is en de startmotor niet zal draaien als
de aftakas is ingeschakeld. Schakel de aftakas altijd
uit als u de bestuurdersstoel verlaat.
Gebruiksaanwijzing
2
3
4
m–3312
3. Lopen (en gloeibougie)
4. Starten
21