O De gewenste belichtingscorrectie instellenN
Belichtingscorrectie wordt gebruikt om de standaardbelichting die door
de camera is ingesteld lichter (langere belichting) of donkerder (kortere
belichting) te maken.
Belichtingscorrectie kan worden ingesteld in de opnamemodi <d>, <s> en
<f>. De belichtingscorrectie kan worden ingesteld op ±5 stops met
tussenstappen van 1/3 stop voor opnamen met de zoeker. De
belichtingscorrectie-indicator in de zoeker en op het LCD-paneel kan de
instelling echter alleen tot ±3 stops weergeven. Als u de belichtingscorrectie
op meer dan ±3 of -3 stops wilt instellen, gebruikt u Quick Control (pag. 61) of
volgt u de aanwijzingen op voor [z2: Bel.comp./AEB] op pagina 247.
Als de modus <a> en ISO auto beide zijn ingesteld, raadpleegt u
pagina 242 voor het instellen van de belichtingscorrectie.
Langere belichting voor een
lichtere opname
Kortere belichting voor een
donkerdere opname
Controleer de belichting.
1
Druk de ontspanknop half in (0) en
controleer de indicator van het
belichtingsniveau.
Stel de waarde voor de compensatie in.
2
Draai aan het hoofdinstelwiel <5>
terwijl u in de zoeker of op het LCD-
paneel kijkt.
Indien de belichtingscorrectie niet kan
worden ingesteld, zet u de <R>-
schakelaar omlaag en draait u aan
het instelwiel <5>.
Als u de belichtingscorrectie instelt,
wordt het pictogram <O>
weergegeven in de zoeker en op het
LCD-paneel.
Maak de opname.
3
Als u de belichtingscorrectie wilt
annuleren, stelt u de indicator voor
het belichtingsniveau <h/N> in op de
standaardbelichtingsindex (<a/C>).
245