7. Hang het uiteinde van de ketting op aan een
geschikte haak aan de bovenkant van de put
zodat de ketting niet in contact kan komen met
het pomphuis.
8. Pas de lengte van de voedingskabel aan door
deze op te rollen op een trekontlaster, zodat
de kabel niet beschadigd kan raken tijdens het
functioneren. Maak de trekontlaster vast aan een
geschikte haak boven in de put. Zorg ervoor dat
de opgerolde kabel niet in de put kan vallen. Zorg
dat de kabels niet geknikt of afgekneld worden.
9. Sluit de voedings- en besturingskabels aan, indien
aanwezig.
Het vrije uiteinde van de kabel mag
niet worden ondergedompeld,
aangezien water dan via de kabel in de
motor kan doordringen.
Gerelateerde informatie
A.1. Appendix
4.1.2 Vrijstaande ondergedompelde opstelling
Pompen voor vrijstaande ondergedompelde
opstelling kunnen vrij op de bodem van de put of
vergelijkbare plaats staan. Zie de bijlage.
SL pompen moeten op aparte voetstukken worden
gemonteerd (toebehoren).
Monteer een flexibele verbinding of koppeling aan
de persleiding om deze gemakkelijk te kunnen
ontkoppelen.
Als een slang wordt gebruikt, zorg er dan voor dat
deze niet knikt en dat de inwendige diameter van
de slang overeenkomt met de persopening van de
pomp.
Als een starre leiding wordt gebruikt, monteer dan de
verbinding of koppeling, terugslagklep en afsluitklep
in deze volgorde.
Als de pomp in de modder of op een ongelijke
ondergrond wordt geplaatst, plaatst u deze op
bakstenen of vergelijkbare steun.
Ga als volgt te werk:
1. Bevestig een bocht van 90° aan de persopening
van de pomp en sluit de persleiding of -slang aan.
2. Laat de pomp in de vloeistof zakken met een
ketting die aan de hijsbeugel is vastgemaakt.
Plaats de pomp op een vlakke, solide ondergrond.
Zorg ervoor dat de pomp wordt gehesen aan de
ketting en niet aan de voedingskabel.
3. Hang het uiteinde van de ketting op aan een
geschikte haak aan de bovenkant van de put
zodat de ketting niet in contact kan komen met
het pomphuis.
4. Pas de lengte van de voedingskabel aan door
deze op te rollen op een trekontlaster, zodat
de kabel niet beschadigd kan raken tijdens het
functioneren. Maak de trekontlaster vast aan een
geschikte haak boven in de put. Zorg dat de
kabels niet geknikt of afgekneld worden.
5. Sluit de voedings- en besturingskabels aan, indien
aanwezig.
Het vrije uiteinde van de kabel mag
niet worden ondergedompeld,
aangezien water dan via de kabel in de
motor kan doordringen.
Als meerdere pompen in dezelfde put
worden geïnstalleerd, moeten de pompen
op hetzelfde niveau worden geïnstalleerd
voor optimale pompwisseling.
Gerelateerde informatie
A.1. Appendix
17