bouten altijd als complete set om een goede
balans te behouden.
• Let op dat bij machines met meer maaimessen
andere messen kunnen gaan draaien doordat
u een mes draait.
Bediening
• Let goed op, verminder uw snelheid en wees
voorzichtig als u een bocht maakt. Kijk
achterom en naar links en naar rechts voordat
u van richting verandert.
• Laat de motor nooit in een afgesloten
ruimte lopen, omdat zich daar giftige
koolmonoxidedampen kunnen verzamelen.
• Maai uitsluitend bij daglicht of goed kunstlicht.
• Alle werktuigkoppelingen uitschakelen en
versnelling in vrij schakelen alvorens de motor
te starten.
• Gebruik de maaimachine niet op hellingen van
meer dan 12,5 graden.
• Denk eraan dat elke helling gevaarlijk is. Het
rijden op met gras begroeide hellingen vereist
bijzondere zorgvuldigheid. Om te voorkomen
dat de machine kantelt:
– niet plotseling stoppen of gaan rijden bij
het op- en afrijden van hellingen;
– houd de snelheid laag op hellingen en in
scherpe bochten;
– let op bulten en kuilen en andere verborgen
gevaren;
• wees voorzichtig als u lasten sleept.
– Gebruik uitsluitend goedgekeurde
trekstangbevestigingspunten.
– Beperk de belasting tot wat u veilig kunt
beheersen.
– Maak geen scherpe bochten. Ga zorgvuldig
te werk als u achteruitrijdt.
• Let op het verkeer als u in de buurt van een
weg werkt of deze oversteekt.
• Zet de maaimessen stil voordat u andere
oppervlakken dan grasvelden oversteekt.
• Bij gebruik van werktuigen nooit de
afvoeropening naar omstanders toe richten of
personen in de buurt van de in werking zijnde
machine laten komen.
• Gebruik de machine nooit als schermen,
schilden of andere beveiligingsmiddelen zijn
beschadigd of ontbreken.
• Verander de instellingen van de motor niet en
voorkom overbelasting van de motor. Laat de
motor niet met een te hoog toerental lopen
omdat dit de kans op ongevallen kan vergroten.
• Voordat u de bestuurdersplaats verlaat:
– aftakas uitschakelen en werktuigen laten
zakken;
– versnelling in neutraalstand zetten en
parkeerrem in werking stellen;
– motor afzetten en sleuteltje uit het contact
nemen.
• Aandrijving naar werktuigen uitschakelen,
motor afzetten en bougiekabel(s) losmaken of
sleuteltje uit het contact nemen
– voordat u verstoppingen losmaakt of de
afvoertunnel ontstopt;
– voordat u de maaimachine gaat controleren,
schoonmaken of andere werkzaamheden
gaat uitvoeren;
– als u een vreemd voorwerp raakt.
Controleer de maaimachine op
beschadigingen en voer alle benodigde
reparaties uit alvorens deze weer te
gebruiken;
– als de maaimachine abnormaal trilt (direct
controleren).
• Schakel de aandrijving naar de werktuigen uit
als u de machine transporteert of niet gebruikt.
• Zet de motor af en schakel de aandrijving naar
de werktuigen uit:
– voor het bijvullen van brandstof;
– voor verwijdering van de grasvanger;
– voordat u de maaihoogte instelt, tenzij die
vanaf de bestuurderspositie kan worden
ingesteld.
• Zet de gashendel terug terwijl de motor
uitloopt. Als de machine met een
brandstofafsluitklep is uitgerust, draai deze dan
dicht als het maaiwerk voltooid is.
Onderhoud en stalling
• Draai alle moeren, bouten en schroeven
regelmatig strak aan, zodat de machine steeds
veilig in gebruik is.
5