1
1
Isolatiemantel
2
Spiraal van kopertape of koperdraad
3
Afscherming van koperdraad
4
Binnenste isolatie
5
Kabelkern
Vereisten voor aarding
Dit hoofdstuk geeft de algemene vereisten voor het aarden van de omvormer. Houd
u bij het plannen van de aarding van de omvormer aan alle geldende nationale en
plaatselijke voorschriften.
Het geleidingsvermogen van de aardegeleider(s) moet voldoende zijn.
Tenzij plaatselijke bedradingsregelgeving anders vereist, moet de doorsnede van de
aardegeleider overeenkomen met de voorwaarden vereist voor automatische
ontkoppeling van de voeding vereist in 411.3.2 van IEC 60364-4-41:2005 en de
aardegeleider moet de verwachte foutstroom tijdens de ontkoppel-tijd van de
beveiliging kunnen weerstaan. De doorsnede van de aardegeleider kan ofwel
geselecteerd worden uit onderstaande tabel of berekend worden volgens 543.1 van
IEC 60364-5-54.
De tabel toont de minimale doorsnede van de aardleiding gerelateerd aan de
fasegeleidergrootte volgens IEC/UL 61800-5-1 wanneer de fasegeleider(s) en de
aardleiding van hetzelfde metaal zijn gemaakt. Als het verschillende metalen zijn, moet
de doorsnede van de aardegeleider worden bepaald op een manier die een geleiding
oplevert die gelijkwaardig is aan de geleiding die resulteert uit de toepassing van deze
tabel.
Doorsnede van de fasegeleiders
S (mm
S ≤ 16
16 < S ≤ 35
35 < S
1) Zie
Aanvullende aardingsvereisten - IEC
Als de aardegeleider geen deel uitmaakt van de ingangsvoedingskabel of de behuizing
van de ingangskabel, is de minimale doorsnede:
2
•
2,5 mm
wanneer de geleider mechanisch beschermd is, of
of
2
•
4 mm
indien de geleider niet mechanisch is beveiligd. Indien de apparatuur met
een snoer is verbonden, moet de aardegeleider de laatste geleider zijn die wordt
onderbroken in geval van een defect in het trekontlastingsmechanisme.
Richtlijnen voor de planning van de elektrische installatie 95
Minimale doorsnede van de overeenkomstige aar-
2
)
voor de minimale geleiderafmetingen in IEC-installaties.
2
3
4
5
degeleider
S
(mm
2
)
p
1)
S
16
S/2
11