190
Rijden en bediening
9 Waarschuwing
Het dodehoekdetectiesysteem
vervangt het zicht van de bestuur‐
der niet.
Het systeem detecteert geen:
● auto's die zich buiten de blinde
hoeken bevinden, en die moge‐
lijk snel naderen
● voetgangers, fietsers of dieren
Controleer voordat u van rijstrook
verandert altijd alle spiegels, kijk
over uw schouder en gebruik de
richtingaanwijzers.
Als het systeem tijdens het vooruitrij‐
den in de blindehoekzone een voer‐
tuig detecteert, licht er zowel bij auto's
die worden ingehaald of die u inhalen,
een geel waarschuwingssymbool
F in de betreffende buitenspiegel
op. Als de bestuurder vervolgens de
richtingaanwijzer gebruikt, gaat het
waarschuwingssymbool F geel
knipperen als waarschuwing om niet
van rijstrook te wisselen.
Als de auto wordt gestart, lichten
beide displays in de buitenspiegels
kort op om aan te geven dat het
systeem operationeel is.
U kunt het systeem activeren of deac‐
tiveren op het Info-Display.
Persoonlijke instellingen 3 93.
Het dodehoekdetectiesysteem wordt
uitgeschakeld wanneer Waarschu‐
wing wisselen van rijstrook wordt
uitgeschakeld. De deactivering wordt
aangegeven met een tekst op het
Driver Information Centre.
Detectiezones
De detectiezones beginnen bij de
achterbumper en strekken zich tot op
ongeveer 3 m naar achteren en naar
de zijkanten uit. De zone is ongeveer
tussen de 0,5 m en 2 m hoog, vanaf
de grond.
Het dodehoekdetectiesysteem is
ontworpen om stilstaande voorwer‐
pen, zoals vangrails, lantaarnpalen,
stoepranden, muren en balken te
negeren. Geparkeerde voertuigen of
tegemoetkomende voertuigen
worden niet gedetecteerd.
Storing
Het kan soms voorkomen dat het
systeem vals alarm geeft, bij natte
weersomstandigheden zal dit vaker
optreden.
Het dodehoekdetectiesysteem werkt
niet als de bumper aan de linker- of
rechterzijde vervuild is met modder,
vuil, sneeuw, ijs, slijk, of tijdens
hevige regenval.
Instructies voor reinigen 3 255.