3. Zet de auto helemaal stil, schakel
over naar P en zet de auto uit door
op POWERm te drukken.
4. Zet de parkeerrem aan.
Als u de auto niet aan de kant van
de weg kunt zetten en u deze
tijdens het rijden moet uitschake‐
len, houdt u POWERm langer dan
2 seconden ingedrukt of drukt u
deze binnen 5 seconden twee
keer kort in.
9 Gevaar
Als u tijdens het rijden de auto
uitschakelt, kunnen de airbags
worden gedeactiveerd. Schakel
het aandrijvingssysteem onder‐
weg alleen in noodsituaties uit.
De auto starten bij lage
temperaturen
Wanneer de buitentemperatuur lager
is dan 0 °C, wordt aangeraden de
auto op de contactdoos aan te sluiten
om de levensduur van de hoogspan‐
ningsaccu te maximaliseren.
Bij een buitentemperatuur van minder
dan -32 °C moet de auto bij het
inschakelen op de contactdoos
aangesloten zijn.
Parkeren
Let op
Laat de auto nooit gedurende
langere perioden in extreme tempe‐
raturen zonder te rijden of met de
stekker uit het stopcontact.
9 Waarschuwing
● Trek altijd de handrem aan.
Trek gedurende ongeveer
1 seconde aan schakelaar m
en ga na of controlelamp m
oplicht.
De elektrische handrem is
aangetrokken wanneer contro‐
lelamp m oplicht 3 81.
● Schakel de auto uit.
● Als de auto vlak of op een oplo‐
pende helling staat, schakel
dan de handrem in en zet de
keuzehendel in de stand P
Rijden en bediening
alvorens de auto uit te schake‐
len. Op een oplopende helling
bovendien de voorwielen van
de stoeprand wegdraaien.
Als de auto vlak of naar bene‐
den gericht op een helling
staat, schakel dan de handrem
in en zet de keuzehendel in de
stand P alvorens de auto uit te
schakelen. Bovendien de voor‐
wielen naar de stoeprand
toedraaien.
Zet de keuzehendel in P, druk
kort op POWERm om de auto
uit te schakelen. Stuurwiel
verdraaien totdat het stuurslot
vergrendelt.
● Sluit de ruiten.
● Vergrendel de auto.
● Diefstalalarmsysteem inschake‐
len.
● Motorkoelventilatoren kunnen
ook na het afzetten van de auto
in werking treden 3 224.
Het wordt afgeraden te parkeren met
een ingeschakeld aandrijvingssys‐
teem.
159