Automatische verlichting
Wanneer de automatische verlichting
is ingeschakeld en de auto is inge‐
schakeld, wordt er afhankelijk van het
omgevingslicht automatisch gewis‐
seld tussen dagrijlicht en automati‐
sche verlichting.
Dagrijlicht 3 105.
Automatische
koplampinschakeling
Wanneer het omgevingslicht zwak is,
worden de koplampen ingeschakeld.
Ook worden de koplampen, de
parkeerlichten en andere rijverlichting
ingeschakeld als de voorruitwissers
zijn geactiveerd. De overgangstijd
voor het gaan branden van de lichten
wisselt met de snelheid van de ruiten‐
wissers. Wanneer de ruitenwissers
niet werken, gaat deze verlichting uit.
Zet de knop van de rijverlichting op
m of 8 om deze functie te deactive‐
ren.
Let op
Dek de lichtsensor niet af, om te
voorkomen dat de AUTO-modus
niet goed werkt.
Tunneldetectie
Bij het inrijden van een tunnel worden
de koplampen ingeschakeld.
Verlichting
Grootlicht
Duw tegen de hendel om van dimlicht
op grootlicht over te schakelen.
Trek aan de hendel om het grootlicht
uit te schakelen.
Grootlichtassistentie
Met deze functie werkt het groot licht
's nachts automatisch.
De camera in de voorruit detecteert
de lichten van tegenliggers of voorlig‐
gers. Het groot licht kan worden
getriggerd of uitgeschakeld op basis
van de verkeerssituatie. Dit geeft de
beste lichtverdeling zonder dat
103